Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1299

Datum uitspraak1998-01-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0559
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0559 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift d.d. 11 maart 1997 soort belasting : onroerende-zaakbelastingen jaar : 1995 mondelinge behandeling : op 14 januari 1998 te Arnhem door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier waarbij verschenen : belanghebbende alsmede, namens de ambtenaar * gronden: 1. Belanghebbende, belastingambtenaar van beroep, was op 1 januari 1995 eigenaar en feitelijk gebruiker van de onroerende zaak, plaatselijk bekend *a-weg 17 te *Z. De woning is belanghebbende in juni 1992 als nieuwbouwwoning opgeleverd. Op 1 januari 1991 bestond de woning nog niet. 2. Bij op aanslagbiljetten met dagtekening 30 juni 1995 verenigde aanslagen zijn belanghebbende voor de jaren 1993 en 1995 afzonderlijk ter zake van deze onroerende zaak aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd wegens feitelijk gebruik en wegens genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. De waarde in het economisch verkeer op de peildatum 1 januari 1991, de heffingsgrondslag voor deze aanslagen, is vastgesteld op ƒ 172.000,--. Deze waarde als zodanig is niet in geschil. 3. Eerder waren belanghebbende voor het jaar 1993 bij op één aanslagbiljet met dagtekening 31 maart 1993 verenigde aanslagen ter zake van de onroerende zaak aanslagen opgelegd in de afvalstoffenheffing en in het rioolrecht, benevens twee aanslagen in de hondenbelasting. Kort voor de ontvangst van dit aanslagbiljet had belanghebbende van de gemeente *P de Belastingkrant 1993 ontvangen, een huis-aan-huis verspreid informatieblad over de gemeentelijke belastingen in het betreffende jaar. 4. Ook voor de jaren 1994, 1995 en 1996 zijn belanghebbende afzonderlijke aanslagbiljetten toegezonden met daarop verenigd aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen en aanslagbiljetten met daarop verenigd de overige voor die jaren aan belanghebbende opgelegde gemeentelijke belastingen. De aanslagbiljetten met de aanslagen in de afvalstoffenheffing en de hondenbelasting (en in het rioolrecht voor 1994 en 1995) voor 1994, 1995 en 1996 zijn gedagtekend 31 maart 1994, 31 maart 1995 respectievelijk 29 februari 1996, de aanslagbiljetten met de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 1994 en 1995 31 december 1996, respectievelijk 30 juni 1995. Kort voor de ontvangst van het aanslagbiljet met dagtekening 31 maart 1994 had de gemeente *P belanghebbende de Belastingkrant 1994 doen bezorgen. 5. Belanghebbende heeft zijn in het bezwaarschrift ingenomen primaire standpunt in het beroepschrift niet meer herhaald. Belanghebbende betoogt daarin, dat de ambtenaar de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1995 niet meer had mogen opleggen, omdat deze aanslagen niet voorkwamen op het belanghebbende voordien voor het jaar 1995 toegezonden aanslagbiljet met daarop verenigd de andere hem opgelegde aanslagen in gemeentelijke belastingen en de hier aan de orde zijnde wettelijke regelingen aan deze, op een later tijdstip bij afzonderlijk aanslagbiljet opgelegde, aanslagen in de weg staan. 6. Belanghebbende beperkt zijn beroep tot de stelling, dat er in de gegeven omstandigheden bij hem een in rechte te beschermen vertrouwen is ontstaan, dat de ambtenaar hem voor het jaar 1995 geen aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het perceel *a-straat 17 te *Z meer zou opleggen. Hij beroept zich daarbij op de volgende, in onderlinge samenhang te beschouwen, gedragingen c.q. uitlatingen van de zijde van de ambtenaar: 6.1. Het niet vermelden van de onroerende-zaakbelastingen 1993 op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 1993, dagtekening 31 maart 1993, 6.2. De inhoud van de Belastingkrant 1993, in het bijzonder de zinsneden: „Met ingang van 1993 worden de gemeentelijke belastingen waar mogelijk op een biljet gecombineerd„, en „U wordt uitsluitend aangeslagen voor die belastingsoorten die op U van toepassing zijn„, 6.3. Het niet expliciet vermelden dat de onroerende-zaakbelastingen in een later stadium zullen worden geheven, 6.4. Het niet vermelden van de aanslag onroerende-zaakbelastingen 1994 op het aanslagbiljet gemeentebelastingen 1994, dagtekening 31 maart 1994, 6.5. De inhoud van de Belastingkrant 1994, in het bijzonder de vermelding: „Enkelen onder u, met name enige grotere ondernemingen en instellingen, hebben het aanslagbiljet al in februari ontvangen. Anderen krijgen het biljet op een later tijdstip toegezonden, omdat bijvoorbeeld het bezwaarschrift over 1993 nog niet is afgehandeld.„, 6.6. Het niet vermelden van de aanslag onroerende-zaakbelastingen 1995 op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 1995, dagtekening 31 maart 1995, en: 6.7. Het ondanks het op 1 augustus 1995 ingediende bezwaarschrift niet vermelden van de onroerende-zaakbelastingen 1996 op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 1996, dagtekening 29 februari 1996. 7. Belanghebbende maakt daarmee evenwel niet aannemelijk, dat hij er in redelijkheid op heeft kunnen vertrouwen, dat hij voor het jaar 1995 niet meer in de onroerende-zaakbelastingen ter zake van de onroerende zaak *a-straat 17 te *Z zou worden betrokken. Niet gebleken is van enige van de zijde van de ambtenaar - direkt of indirekt - aan belanghebbende gedane mededeling, dat de op het aanslagbiljet voor het jaar 1995 verenigde, overige aanslagen in de gemeentelijke belastingen als limitatief dienden te worden beschouwd en dat de ambtenaar voor wat betreft de onroerende-zaakbelastingen zou afzien van de hem wettelijk toegestane bevoegdheid belanghebbende - op een later tijdstip binnen de wettelijk toegestane termijn en bij afzonderlijk aanslagbiljet - alsnog aanslagen voor die belastingen op te leggen. Uit geen van de uitlatingen of gedragingen van de ambtenaar, afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, kan in redelijkheid deze conclusie worden getrokken. 8. Belanghebbende maakt niet waar, dat hij daaromtrent, gezien de hem van de zijde van de gemeente aangereikte informatie en mede gelet op het door hem uitgeoefende beroep, redelijkerwijze kan hebben getwijfeld. Indien dat toch het geval zou zijn geweest had belanghebbende zich door een aktievere opstelling zekerheid kunnen verschaffen door bij de gemeente nadere informatie in te winnen. 9. Belanghebbende maakt evenmin waar, dat door gedragingen dan wel uitlatingen van de zijde van de ambtenaar, afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang beschouwd, bij hem de indruk kan zijn ontstaan, dat hij voor het jaar 1995 gevrijwaard zou blijven van aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen vanwege de omstandigheid, dat de woning *a-straat 17 te *Z op de peildatum 1 januari 1991 nog niet bestond en dat de waarde van de woning (toen) dus nihil was. Belanghebbende had, door informatie in te winnen bij de gemeente en door raadpleging van de verordening op grond waarvan de bestreden aanslagen waren opgelegd, zich duidelijkheid over de heffingsbevoegdheid van de ambtenaar over het betreffende jaar kunnen verschaffen. De artikelen 3 en 4 van de toepasselijke verordening onroerende-zaakbelastingen van de gemeente *P bepalen immers voor een situatie als die van belanghebbende, dat hij als eigenaar en feitelijk gebruiker na gereedkoming van de woning in juni 1992 vanaf het belastingjaar 1993 tot en met het belastingjaar 1996 in de heffing van deze gemeentelijke belastingen kon worden betrokken naar de waarde in het economische verkeer naar het waardeniveau op 1 januari 1991. 10. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. 11. Voorzover belanghebbende met zijn stelling ter zitting, dat hij tweemaal griffierecht heeft moeten betalen, omdat de ambtenaar gelijktijdig tweemaal uitspraak na bezwaar heeft gedaan, heeft willen betogen dat dit ten onrechte is geschied, is dit betoog onjuist. De ambtenaar heeft op grond van het bepaalde in artikel 25, lid 7, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terecht voor beide jaren afzonderlijk uitspraak gedaan. Belanghebbende is ter zake van het instellen van beroep op grond van artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voor elk beroep afzonderlijk griffierecht verschuldigd. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 28 januari 1998 door mr Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 januari 1998