Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1306

Datum uitspraak1998-09-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1163
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1163 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd *1.H56 en gedagtekend 29 juni 1996 is berekend naar een belastbaar (en premie-)inkomen van ƒ 34.262,– met een belastingvrije som van ƒ 12.148,- volgens tariefgroep 3 en vermeldt een te betalen bedrag van ƒ 1.709,-. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 18 juli 1996 de aanslag gehandhaafd . 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 25 juli 1996 en aangevuld op 9 september 1996, waarbij de bijlagen 1 tot en met 6 zijn overgelegd (een gefaxte versie van het aanvullende beroepschrift, zonder bijlagen, was reeds op 6 september 1996 ontvangen). 2.2. Tot de stukken van het geding behoren voorts het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 2 september 1998 te Arnhem zijn de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur gehoord. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt, bij nader ter zitting door zijn gemachtigde ingenomen standpunt, vermindering van de aanslag tot één, berekend naar een belastbaar inkomen van f 34.262,- -/- f 2.439,36 = (afgerond) f 31.822,-. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende, geboren in 1950, gehuwd, fabrieksarbeider van beroep, heeft in maart 1994 een ongeval gehad, als gevolg waarvan hij een aantal perioden in het *ziekenhuis A te Q, is verpleegd. In 1995 betrof het de volgende perioden: - van 9 januari tot en met 26 januari - van 20 maart tot en met 24 maart en - van 10 juli tot en met 19 juli. 4.2. Het aantal opnamedagen in 1995 betrof in totaal 33. Tussen de eerste opnameperiode in 1995 en de tweede ligt een periode van 7,5 week, tussen de tweede en de derde opnameperiode een periode van 15,5 week. 4.3. De echtgenote van belanghebbende, die bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit met belanghebbende een gezamenlijke huishouding voerde, heeft belanghebbende gedurende de opnames in 1995 veelal twee maal daags bezocht, waartoe zij twee maal daags per auto vanuit de woonplaats *Z naar *Q reisde. 4.4. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende ter zake van de reiskosten voor ziekenbezoek een bedrag van 33 x 224 x f 0,52 = f 3.844,- als buitengewone last in aftrek gebracht. De inspecteur heeft genoemde kosten niet in aftrek toegestaan. 4.5. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden, dat de reiskosten van belanghebbendes echtgenote naar het *ziekenhuis A te Q in 1995 f 2.439,36 hebben bedragen. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag, of is voldaan aan de in artikel 46, lid 3, onderdeel e, van de Wet op de inkomstenbelasting (hierna: de Wet) gestelde eis dat belanghebbende wegens zijn ziekte langer dan een maand is verpleegd. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.3.1. namens belanghebbende: 5.3.1.1. Uit medisch oogpunt diende de behandeling van belanghebbende in een aantal deelbehandeling plaats te vinden; medisch gezien is sprake van één behandeling. De tussen de opnames liggende perioden zijn dan niet meer zo belangrijk; 5.3.1.2. Hij kan ermee instemmen, dat de reiskosten van belanghebbendes echtgenote naar het *ziekenhuis A te Q f 2.439,36 hebben bedragen; 5.3.2. en door de inspecteur: 5.3.2.1. Hij kan ermee instemmen, dat de reiskosten van belanghebbendes echtgenote naar het *ziekenhuis A te Q f 2.439,36 hebben bedragen; 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, lid 3 aanhef en onderdeel e van de Wet, voor zover hier van belang, zijn uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit (onder andere uitgaven) "de daarmee verband houdende uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde peronen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de enkele reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer, waarbij ..". 6.2. Gegeven het door de Hoge Raad bij zijn arrest van 19 november 1997, nr. 32.881, gepubliceerd in BNB 1998/14, gegeven criterium is het hof van oordeel, dat de ziekenhuisopnamen van belanghebbende in 1995 niet zodanig met elkaar samenhangen, dat zij in wezen als één opname moeten worden beschouwd. De perioden gelegen tussen de opnamen, 7,5 week en 15,5 week, zijn zodanig lang, dat hiervan niet meer kan worden gesproken. Aan dit oordeel doet niet af, dat de opnamen, naar het hof aannemelijk acht, in het in 1994 plaats gehad hebbende ongeval hun gezamenlijke oorzaak vinden, noch dat, naar de inspecteur niet heeft weersproken en het hof eveneens aannemelijk acht, aan de deelbehandelingen van belanghebbende een medische indicatie ten grondslag ligt en dat zij in feite medisch gezien als één behandeling moeten worden beschouwd. 6.3. Aan de wettelijke voorwaarde van "langer dan een maand verpleegde personen" wordt in dit geval dan ook niet meer voldaan. De inspecteur heeft het in de aangifte opgevoerde hierop betrekking hebbende en in aftrek gebrachte bedrag dan ook terecht volledig gecorrigeerd. 7. Slotsom Het beroep is ongegrond. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan te Arnhem op 29 september 1998 door mr Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. (N.Th. Wagener) (J. Lamens) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 1998