Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1313

Datum uitspraak1998-10-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20679
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 97/20679 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Veluwe op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de hem voor het tijdvak 1996 opgelegde aanslag in de waterschapslasten. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof 1.1. Aan belanghebbende is als eigenaar van twee op het aanslagbiljet nader omschreven gebouwde eigendommen in *Z en van twee ongebouwde onroerende zaken te *Z en één in *Q onder aanslagnummer *1 een aanslag in de waterschapslasten opgelegd tot een bedrag van ƒ 38,--. 1.2. Na bezwaar heeft het Dagelijks Bestuur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Dagelijks Bestuur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. 1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 maart 1998 te Arnhem. Daar is toen verschenen belanghebbendes gemachtigde . Deze heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 1.5. De gemachtigde van het Dagelijks Bestuur is ruim na sluiting van de mondelinge behandeling alsnog verschenen. Hem is mededeling gedaan van die sluiting. De pleitnota is ten behoeve van het Dagelijks Bestuur aan deze uitspraak gehecht. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. De twee gebouwde eigendommen zijn -blijkens de code op het aanslagbiljet- voor de berekening van de omslag ingedeeld in de klasse 7, de drie ongebouwde onroerende zaken in klasse 3. 2.2. Volgens artikel 6 van de Omslagklassenverordening Waterschap Oost-Veluwe 1995 worden in klasse 3 ingedeeld "ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het in een ander gebied gelegen watergangenstelsel" en in klasse 7 "de gebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het afwateringsstelsel.". 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1 Partijen twisten over de vraag of de onroerende zaken in de juiste klassen zijn ingedeeld. Belanghebbende is het met die klasse-indeling niet eens. Hij meent dat de onroerende zaken geen belang hebben bij waterschapswerken en wenst kennelijk indeling in klasse 5 voor de ongebouwde onroerende zaken en in klasse 8 voor de gebouwde onroerende zaken. Het Dagelijks Bestuur acht de aan de aanslag ten grondslag liggende indeling juist. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen gronden toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. Het Dagelijks Bestuur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende beroept zich allereerst op de te zijnen aanzien gedane uitspraak van dit Hof van 2 maart 1992, nr. 91/1073, Belastingblad 1992, blz. 391, waarin is overwogen dat de ambtenaar van het Waterschap tegenover de betwisting door belanghebbende niet heeft waargemaakt dat belanghebbende's perceel belang heeft bij de activiteiten van het Waterschap. 4.2. Dit oordeel sluit, anders dan belanghebbende kennelijk meent, het -niettemin- bestaan van een belang niet uit, zodat het aan het Dagelijks Bestuur vrijstaat om bij gelegenheid van een volgend beroep van belanghebbende zich opnieuw op een dergelijk standpunt te stellen en daarvoor bewijs bij te brengen. 4.3. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting op het beroepschrift betwist belanghebbende niet dat zijn gronden afwateren op de lagere gronden. Hij stelt zich echter op het standpunt dat de specifieke afvoer zo gering is dat indeling in de klassen 5 en 8 had moeten plaatsvinden. 4.4. Het Dagelijks Bestuur heeft -onvoldoende weersproken- gesteld dat het neerslagoverschot van de percelen voor een deel wordt afgevoerd via het ondiepe grondwater en tot afvoer komt middels de vijverpartijen gelegen in de woonwijk *a. Het Dagelijks Bestuur heeft op grond daarvan geoordeeld dat belanghebbende belang heeft bij zijn taakvervulling en de mate van belang vastgesteld als hiervoor onder 2.1. is vermeld. 4.5. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat hij geen of althans een verwaarloosbaar belang heeft. Daarbij is van betekenis dat als "belang" niet enkel geldt het belang van degenen die door de waterbeheersingsactiviteiten rechtstreeks worden gebaat, maar ook het belang dat het waterschap voorzieningen treft tot opheffing van waterstaatkundige bezwaren voortvloeiende uit de vrije afstroming van hoger gelegen grond op lagere gronden die afwateren op het stelsel van watergangen en uit lozingen. 4.6. Op die grond kan niet worden aanvaard belanghebbendes stelling dat van het hogere perceel slechts betaling kan worden gevorderd indien en voorzover de voorzieningen in het lagere gebied nodig zijn om wateroverlast bij het hogere perceel te voorkomen. Voorts - en ten overvloede - kan in het Eindrapport "Classificatie hogere gronden Oost-Veluwe" (Bijlage 13 van het vertoogschrift) geen steun worden gevonden voor belanghebbendes stelling dat hij geen belang bij de activiteiten van het waterschap heeft. 4.7. Het Dagelijks Bestuur heeft in de omslagheffing gebouwd betrokken de percelen *b-laan 376 en *c-straat 39, zich op het standpunt stellend dat belanghebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in 1996 het genot had van die gebouwde onroerende zaken. Belanghebbende heeft dit niet bestreden. Artikel 8 van de Omslagverordening 1995 geeft aan dat als één gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een gebouwd eigendom met zijn gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van de gebouwde aanhorigheden. De omslag wordt blijkens artikel 9 van die Verordening geheven naar de waarde in het economische verkeer, zoals deze voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld. Voor de opvatting dat in het geval van het perceel *b-laan 376, een vooroorlogse relatief eenvoudige met een grote tuin omgeven woning slechts de waarde van de ondergrond als heffingsmaatstaf heeft te gelden is derhalve geen grond. 4.8. Het gelijk is derhalve aan het Dagelijks Bestuur. De uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak van het Dagelijks Bestuur. Aldus gedaan te Arnhem op 23 oktober 1998 door mr J. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. (N.Th. Wagener) (J. Lamens) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 oktober 1998