Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1320

Datum uitspraak1998-10-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0255
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0255 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district P aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift tegen beschikking soort belasting : belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) dagtekening beschikking : 4 november 1996 mondelinge behandeling : op 8 oktober 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Q gronden: 2.1. Belanghebbende is sinds 1 oktober 1994 als Geschäftsführer in dienst bij A GmbH, gevestigd te R (hierna: de GmbH), een bouwbedrijf dat zich in het bijzonder richt op de Duitse markt. Van haar aandelen is ruim 66% in handen van B B.V. te S en ruim 33% in die van belanghebbende. 2.2. De GmbH heeft belanghebbende de personenauto met het Duitse kenteken ST-A 1 ter beschikking gesteld, die door hem tegen vergoeding ook in privé gebruikt mag worden. Op 4 oktober 1996 heeft belanghebbende bij de Belastingdienst/Douane post Enschede vrijstelling gevraagd van de BPM voor deze auto. 2.3. Bij de voormelde beschikking (kenmerk VRT/96/001) is aan belanghebbende op grond van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992 (hierna: UBPM) vrijstelling verleend. Blijkens de koptekst van bijlage 1 bij de beschikking geldt de vrijstelling voor de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd; dit is onder ‘1.2 WOON-WERKVERKEER.’ nader aldus omschreven dat de werkplaats is gelegen aan de a-str. 9a te R en de verblijfplaats hier te lande b-straat 2 te Z is. 3. In geschil is, of belanghebbende terecht geen zogenoemde uitgebreide vrijstelling op de voet van artikel 2 van het UBPM is verleend. 4.1. Volgens artikel 2, voormeld, eerste lid, onderdeel c, wordt de daar bedoelde vrijstelling verleend indien de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de auto wordt geregistreerd. Volgens artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt de daar bedoelde, beperkte, vrijstelling verleend voor auto's die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een in de vorm van een vennootschap opgerichte onderneming, mits de houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c. 4.2. Belanghebbende is aandeelhouder van de GmbH. Voorts gaat de inspecteur terecht ervan uit dat belanghebbende, als Geschäftsführer en dus als gevolg van de arbeidsverhouding, in beginsel invloed kan uitoefenen op de onder 3.1 bedoelde beslissing. Op belanghebbende rust dan ook de bewijslast van het tegendeel. 4.3. Hiertoe stelt belanghebbende dat hij door zijn mede-aandeelhouder verplicht is voor zijn acquisitiewerkzaamheden een auto met Duits kenteken te gebruiken. Voor zover in dezen zeggenschap berust bij de aandeelhouders(vergadering), mag bij gebreke van andersluidende aanwijzingen worden aangenomen dat belanghebbende, als mede-aandeelhouder, medezeggenschap heeft en dus de besluitvorming daarin in beginsel kan beïnvloeden, ook al geeft bij blijvend verschil van mening tussen de beide aandeelhouders de stem van de ander de doorslag. Bovendien wordt de bedoelde verplichting, als eenzijdig door de mede-aandeelhouder aan belanghebbende opgelegd, niet aannemelijk uit de overgelegde brief van 14 oktober 1996 die hem enkel ‘de eerder [...] gemaakte mondelinge afspraak’ bevestigt dat hij zijn ‘auto, als deze aan vervanging toe is, [zal] vervangen door een auto met een Duits kenteken.’ In het van hem verlangde bewijs is belanghebbende niet geslaagd. 4.4. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, staat de hem op grond van artikel 3 voormeld verleende vrijstelling niet in de weg aan het door hem bedoelde vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie. Van strijd met artikel 95 van het EG-verdrag (van 25 maart 1957, Trb. 91) is geen sprake, daar de BPM geen belasting op ‘produkten van de overige Lid-Staten’ is en ook niet de werking hiervan verkrijgt of behoudt doordat de wettelijke regeling niet voorziet in een onbeperkte vrijstelling voor in een andere lidstaat geregistreerde personenauto's. 4.5. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 22 oktober 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 oktober 1998