Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1321

Datum uitspraak1998-10-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0326
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0326 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X B.V. Te : *Z ambtenaar : het hoofd van de afdeling gemeentebelastingen van de stafdienst financiën van de gemeente Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 8 februari 1997 op bezwaar soort belasting : baatbelasting jaar : 1996 mondelinge behandeling : op verzoek van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden gronden: 1. Belanghebbende bezit een bedrijfspand aan de *a-laan 28 te *Z. 2. De raad van de gemeente Apeldoorn heeft in zijn vergadering van 27 januari 1994 het “bekostigingsbesluit voetgangersgebied Hoofdstraat” vastgesteld. Dit bekostigingsbesluit is gewijzigd bij besluit van 28 april 1994. 3. Vervolgens heeft de raad bij het nadien goedgekeurde besluit van 19 oktober 1995 de “Verordening baatbelasting voetgangersgebied Hoofdstraat en Marktplein” vastgesteld. 4. Deze verordening voorziet in de heffing van een belasting “ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 1996 zijn gebaat” door voorzieningen ter verbetering van het winkelklimaat die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur en welke voorzieningen omvatten: wegverharding, straatmeubilair, openbare verlichting en groenvoorzieningen. 5. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van f 2.743,60, welke is berekend als volgt: vast bedrag f 1.360,94 bijdrage naar strekkende meters f 733,23 bijdrage naar aantal vierkante meters bebouwd oppervlak f 649,43 6. Belanghebbende betwist niet het berekende bedrag, de stelling dat zijn bedrijfspand behoort tot de in de verordening aangewezen onroerende zaken en dat de hiervoor onder 4 genoemde voorzieningen zijn uitgevoerd. In geschil is slechts of belanghebbende baat heeft bij de uitgevoerde voorzieningen. 7. Belanghebbende betwist dat zijn onroerende zaak is gebaat en voert daartoe aan dat gedurende de uitvoering van de werkzaamheden sprake is geweest van zeer veel overlast waardoor de omzet sterk daalde en dat die omzet na voltooiing van de werkzaamheden nog niet het oude niveau heeft gehaald. 8. Het Hoofd stelt zich op het standpunt dat belanghebbendes bedrijfspand door de voorzieningen is gebaat, omdat - de aanleg van groenvoorzieningen, openbare verlichting, straatmeubilair en de wegverharding het winkelklimaat in hoge mate verbeterd hebben. 9. Belanghebbende brengt daar tegenin dat vóór de uitvoering van de werkzaamheden reeds een goede wegverharding bestond en voldoende verlichtingsarmaturen aanwezig waren. Het Hoofd heeft daartegenover gesteld dat de *a-laan is verfraaid, dat sierbestrating is aangebracht en nieuwe verlichting en dat die laan een meer eigentijds uiterlijk heeft gekregen en voor het winkelende publiek aantrekkelijker is geworden. 10. In het algemeen kan worden gezegd dat onroerende zaken die liggen in een dergelijk gemoderniseerd en voor winkelend publiek aantrekkelijker geworden gebied door de voorzieningen in een voordeliger positie komen te verkeren. Dat wil zeggen dat redelijkerwijs moet worden verwacht dat de onroerende zaak zo niet aanstonds dan toch in de niet al te verre toekomst de vruchten zal plukken van de uitgevoerde werkzaamheden. 11. Belanghebbende heeft -tegenover het gemotiveerde standpunt van het Hoofdonvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bedrijfspand van die voorzieningen niet heeft geprofiteerd of in de toekomst in geen enkel opzicht zal kunnen profiteren. Het feit dat de omzet zich na voltooiing van de werkzaamheden niet tot het voordien gebruikelijke niveau heeft hersteld en dat (nog) geen verandering in de waarde van het bedrijfspand is waar te nemen staat aan die gevolgtrekking niet in de weg. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 1998 te Arnhem door Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener) (J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 oktober 1998.