Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1332

Datum uitspraak1998-06-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1079
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 95/1079 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de Stichting *X, gevestigd te *Z, ingekomen op 27 juni 1995 en gericht tegen de op 17 mei 1995 verzonden uitspraak d.d. 4 april 1995 van burgemeester en wethouders van de gemeente *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerende–zaakbelastingen wegens genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en wegens feitelijk gebruik van het conferentie–oord *a, plaatselijk bekend als *b-weg 14; Gezien de overige stukken, waaronder een exemplaar van de geldende Verordening onroerende–zaakbelastingen, de overgelegde notities van de namens belanghebbende ter zitting van 6 februari 1996 en namens b en w ter zitting van 20 mei 1997 gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, en briefwisselingen met partijen naar aanleiding van door het hof ter zitting van 6 februari 1996 bij b en w en ter zitting van 20 mei 1997 bij belanghebbende ingewonnen schriftelijke inlichtingen ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, onder 2e, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden; Gehoord te Arnhem ter zitting van 6 februari 1996 en van 20 mei 1997 de bestuursleden van belanghebbende namens haar en de woordvoerders van b en w voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslagen, berekend naar heffingsgrondslagen van ƒ 536.000,– en ƒ 1.996.000,–, zijn gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen verzoekt, terwijl b en w concluderen tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het in de zittingen verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Gemeld conferentie–oord is gelegen op de kadastrale percelen *1, groot 3.75.11 ha, en *2, groot 15.02.98 ha. Per 1 januari 1994 gebruikte belanghebbende het eerstgenoemde perceel als erfpachtster en het laatstgenoemde perceel als huurster. (1.2) Het beroep betreft slechts de twee aanslagen met nummer *11 welke aan belanghebbende wegens genot krachtens beperkt recht en wegens feitelijk gebruik voor het perceel *1 zijn opgelegd. (1.3) Het perceel *1 is per de peildatum 1 januari 1989 ƒ 1.996.000,– waard. Daarvan heeft ƒ 300.000,– betrekking op de grond (inclusief infrastructuur). Op het perceel bevinden zich de volgende opstallen: Inhoud: Waarde: 1. Conferentiezaal 11.108 m³ ƒ 1.163.000,– 2. Onder 1. begrepen ver– gaderruimte, technische ruimten en toiletten 240 m³ 3. Aangebouwde garderobe/kantine 2.815 m³ ƒ 255.000,– Vrijstaande gebouwen: 4. Magazijn/loods 262 m³ ƒ 7.000,– 5. Toiletgebouw 380 m³ ƒ 20.000,– 6. Keuken/kantine 960 m³ ƒ 188.000,– 7. Slaapbarak 950 m³ ƒ 50.000,– 8. Rijwielberging 88 m³ ƒ 2.000,– 9. Kantoortje 57 m³ ƒ 5.000,– 10. Hydrofoorgebouwtje 45 m³ ƒ 6.000,–. (1.4) Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening, voor zover hier van belang, worden de belastingen niet geheven van gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor openbare bijeenkomsten van genootschappen op geestelijke grondslag – andere dan kerkgenootschappen – die rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschappen ten grondslag liggende levensovertuiging. (1.5) Belanghebbende is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid en gebruikt in ieder geval de onder (1.3) 1. bedoelde conferentiezaal (exclusief de onder (1.3) 2. bedoelde ruimten) voor het onder (1.4) bedoelde vrijgestelde doel. (1.6) Partijen hebben zich na de zitting op 20 mei 1997 beraden omtrent een compromissoire afdoening, maar hebben nadat geen overeenstemming was bereikt, het hof verzocht zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of en in hoeverre belanghebbende met betrekking tot het perceel *1 recht heeft op toepassing van de onder (1.4) bedoelde vrijstelling; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan in de zittingen - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Ter zitting van 6 februari 1996: Namens belanghebbende: (2.1) Het beroep betreft alleen het perceel van 3¾ ha. (2.2) Belanghebbende verhuurt geen opstallen, maar wel staanplaatsen voor caravans ook voor het gehele seizoen. Namens b en w: (3.1) Nu het object ook voor verblijfsrecreatie dient, moet voor de beoordeling of aan de hoofdzakelijkheidseis is voldaan, mogelijk niet de inhoudsmaat, maar een ander criterium toepassing vinden. (3.2) Na het arrest van de Hoge Raad BNB 1992/47 is het duidelijk dat het object voor ten minste 70% voor het vrijgestelde doel moet zijn bestemd. (3.3) De garderobe vormt weliswaar een ruime zaal, maar is – als door een glazen wand afgescheiden van de moederruimte – niet bestemd voor deelname aan de bezinningsbijeenkomsten. (3.4) B en w zullen nader onderzoeken of verhuurde jaarplaatsen voor caravans afzonderlijke onroerende zaken vormen en in hoeverre de gebouwde en ongebouwde eigendommen worden gebezigd voor bezinningsbijeenkomsten. Ter zitting van 20 mei 1997: Namens belanghebbende: (2.3) In bijlage 1 van de brief d.d. 14 juni 1996 zijn 2.400 m² parkeerplaatsen bij de conferentiezaal en 5.000 m² pleinen, enz., gelegen tot 50 meter van de openbare weg, toegerekend aan de categorie A (algemene ruimte). (2.4) Op zondagen komen dagbezoekers. Incidenteel zijn er samenkomsten ter gelegenheid van huwelijken en begrafenissen. Er zijn twee conferentieperioden met overnachtingen, te weten gedurende 3 dagen met Pinksteren en gedurende 10 dagen in de zomerperiode. (2.5) Er zijn 100 standplaatsen op de 3¾ ha en nog 200 standplaatsen op het andere terrein. Namens b en w: (3.5) Op basis van de gebruiksgegevens, vermeld op blz. 3 van de pleitnota van belanghebbende, en het criterium waarde wordt blijkens een berekening op een overgelegde productie het geheel voor 66% gebezigd voor bezinningsbijeenkomsten; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) Belanghebbende biedt op het door haar gebezigde perceel *1 gelegenheid tot a. verblijf inclusief overnachtingen in stacaravans of een slaapbarak, en b. deelname aan bezinningsbijeenkomsten. Een deelname bedoeld onder b. behoeft niet steeds gepaard te gaan met een verblijf bedoeld onder a. (4.2) B en w hebben de gebouwde en ongebouwde eigendommen inclusief ondergrond op het perceel gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Verordening – als bij dezelfde belastingplichtige in gebruik en naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behorend – terecht als één onroerende zaak aangemerkt. (4.3) De vrijstelling van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening geldt echter voor gebouwde eigendommen, bestemd voor – kort gezegd – bezinningsbijeenkomsten, met inbegrip van de ondergrond en hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden. (4.4) Het is aannemelijk dat op het perceel van belanghebbende de gebouwen – afgezien van de conferentiezaal en de daarmee verbonden garderobe/kantine – en de grond – afgezien van de grond onder en vlakbij de conferentiezaal met garderobe/kantine – in de eerste plaats worden gebruikt voor het bieden van het onder (4.1) a bedoelde verblijf. Het tegendeel is onvoldoende waargemaakt. Derhalve hebben b en w de bedoelde gebouwen en grond ten onrechte aangemerkt als gebouwde en ongebouwde aanhorigheden van de conferentiezaal met garderobe/kantine en ten onrechte beoordeeld of de vrijstelling op de totale onroerende zaak van toepassing was. (4.5) Het gebouw, bestaande uit de conferentiezaal met garderobe/kantine, is – nog afgezien van het medegebruik van de garderobe voor deelname aan bezinningsbijeenkomsten – voor ((11.108 – 240 =) 10.868 ? 100 =) 11.108 + 2.815 (afgerond) 78%, dus voor meer dan 70% bestemd voor het houden van bezinningsbijeenkomsten. Derhalve is de vrijstelling op dit gebouw met ondergrond en nabijgelegen grond van toepassing. Met betrekking tot de bedoelde grond heeft belanghebbende – onbestreden – een waarde van (1840 + 780 =) 2.620 37.500 ƒ 300.000,– = (afgerond) ƒ 20.960,– aangevoerd, zodat de omstreden heffingsgronslag moet worden verminderd tot ƒ 1.996.000,– - ƒ 1.163.000,– - ƒ 255.000,– - ƒ 20.960,– = ƒ 557.040,–. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep wat betreft de twee onder nummer 6357 opgelegde aanslagen; Vermindert die twee aanslagen tot bedragen, berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 557.040,-; Bevestigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige; Gelast b en w aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 9 juni 1998 door mr Smit, raadsheer, plaatsvervangend lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen–Post als griffier. (I.B. Vermeulen–Post) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 juni 1998