Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1333

Datum uitspraak1998-07-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1381
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1381 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie *P, op het bezwaarschrift tegen de hem op aangifte voldane overdrachtsbelasting op notariële akte van 25 juni 1996. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De op aangifte voldane belasting bedraagt ƒ 13.686,–. 1.2. Het bezwaar tegen deze voldoening heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 november 1997 te Zwolle. Aldaar zijn verschenen en gehoord *de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur 1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Op 8 januari 1988 is te *Z overleden *Y (hierna: erflater). Erflater was gehuwd in gemeenschap van goederen met *A-Y. Uit het huwelijk zijn acht kinderen geboren, waaronder belanghebbende, die ten tijde van het overlijden allen in leven zijn. 2.2. Bij notariële akte van scheiding en deling van 13 juli 1989 is overeenkomstig de laatste wil van erflater a. ten behoeve van de echtgenote gevestigd een levenslang zakelijk recht van vruchtgebruik van de woning met erf en tuin *a-weg 10 te *Z, en b. toegedeeld aan de acht kinderen, ieder voor een/achtste onverdeeld deel, de blote eigendom van voormelde onroerende zaak. 2.3. Bij notariële akte van verdeling, levering en afstand van vruchtgebruik van 25 juni 1996 heeft belanghebbende a. tegen betaling van ƒ 153.125,– van de zeven andere kinderen toegedeeld en geleverd gekregen ieders onverdeelde aandeel in de blote eigendom van de onroerende zaak, en b. tegen betaling van ƒ 75.000,– van zijn moeder *A-Y, door middel van afstand, het zakelijk recht van vruchtgebruik. 2.4. Door belanghebbende is op de akte van 25 juni 1996 ƒ 13.686,– (6% over ƒ 75.000,– + ƒ 153.125,–) aan belasting op aangifte voldaan. 2.5. Op het door belanghebbende tegen het bedrag van de voldoening gemaakte bezwaar voorzover betreft de belastingheffing over het bedrag van ƒ 153.125,–, heeft de inspecteur afwijzend beslist. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van de verkrijging door belanghebbende van de volledige blote eigendom bij de tweede notariële akte artikel 3, aanhef en onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hebben daaraan ter zitting geen nieuwe gronden toegevoegd. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Artikel 3:182 BW – voorzover van belang – bepaalt: Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. 4.2. Artikel 3:186, tweede lid, BW bepaalt: Hetgeen een deelgenoot verkrijgt, houdt hij onder dezelfde titel als waaronder de deelgenoten dit tezamen vóór de verdeling hielden. 4.3. Artikel 3, aanhef en onderdeel b, Wet op belastingen rechtsverkeer luidt: Als verkrijging wordt niet aangemerkt die krachtens verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap, waarin de verkrijger was gerechtigd als rechtsverkrijgende onder algemene titel. 4.4. Bij de akte van 13 juli 1989 is voor belanghebbende en zijn zeven broers en zusters ten aanzien van de aan hen krachtens de laatste wil van erflater toekomende blote eigendom van de onroerende zaak een onverdeeldheid blijven bestaan. 4.5. Bij de akte van 25 juni 1996 is onder medewerking van alle gerechtigden aan belanghebbende de volledige blote eigendom van de onroerende zaak toegedeeld. 4.6. Gelet op de tekst van artikel 3, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en hetgeen in artikel 3:182 BW omtrent verdeling van een gemeenschap is bepaald, moet in het hier aan de orde zijnde geval worden gesproken van een verdeling van een nalatenschap welke voor de overdrachtsbelasting niet als verkrijging wordt aangemerkt. Slotsom Het beroep van belanghebbende is gegrond. De van hem geheven belasting moet worden verminderd met ƒ 9.186,– tot een bedrag van ƒ 4.500,– (6% van ƒ 75.000,–). 5. Proceskosten Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het hof berekent deze kosten op (2 x ƒ 710,– x 1) ƒ 1.420,–. 6. De beslissing Het gerechtshof – vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de geheven belasting tot ƒ 4.500,–; -veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.420,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; -gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan op 1 juli 1998 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw VermeulenPost als griffier. (I.B. Vermeulen-Post) (J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juli 1998