Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1337

Datum uitspraak1998-06-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20826
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 97/20826 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, zevende enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 1 augustus 1997 en gericht tegen de uitspraak d.d. 20 juni 1997 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking tot vaststelling van een verlies over het jaar 1995, welke beschikking bij een aanslagbiljet met dagtekening 29 april 1997 en nummer *1 te zijner kennis is gebracht; Gezien de overige stukken, waaronder de van de zijde van belanghebbende overgelegde notities van het zijnerzijds bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 26 mei 1998 te Arnhem * woordvoerder van belanghebbendes gemachtigde *, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde beschikking waarbij het onbeperkt verrekenbare verlies voor 1995 is vastgesteld op ƒ 1.994,–, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende naar het hof verstaat in beroep verzoekt het onbeperkt verrekenbare verlies voor 1995 vast te stellen op ƒ 21.844,–, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende exploiteert met ingang van het onderhavige jaar 1995 vanaf zijn huisadres een onderneming die zich bezig houdt met de handel in *a-voer. (1.2) Voor het afhalen van de zakken met *a-voer van de fabriek en voor de opslag daarvan, maakte belanghebbende in 1995 gebruik van een oude, inmiddels gesloopte, vrachtwagen die hij tot zijn ondernemingsvermogen rekende. De vrachtwagen verkeerde in dermate slechte staat dat hij niet gebruikt kon worden voor overige zakelijke doeleinden. (1.3) Voor de aflevering van het voer aan cliënten en voor overige zakelijke activiteiten maakte belanghebbende in 1995 gebruik van een personenauto van het merk *b, bouwjaar 1986, (hierna: de auto) en een geleende aanhangwagen. (1.4) Belanghebbende heeft de auto 18 januari 1992 gekocht. In de loop van 1995 zijn met de auto 73.600 kilometer afgelegd waarvan 45.000, derhalve 61,14%, zakelijk. (1.5) Op 25 januari 1996 heeft belanghebbende ten behoeve van zijn onderneming een *c bestelbus aangeschaft die hij tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Vanaf de aanschaf van deze bestelbus werd de auto niet of nauwelijks meer gebruikt voor zakelijke doeleinden; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of – gelijk de inspecteur voorstaat en belanghebbende betwist – de auto in 1995 tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende moet worden gerekend; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: (2.1) De procedure moet zo worden begrepen dat zij betrekking heeft op het door de inspecteur vastgestelde verlies. (2.2) De zakelijke autokosten zijn in 1996 aanmerkelijk gedaald. (2.3) De auto was niet geschikt voor het zware werk waarvoor deze in 1995 gebruikt werd en moest dus wel vervangen worden. Door de inspecteur: (3.1) Het gaat in deze procedure om het voor 1995 vastgestelde verlies. (3.2) De auto was voor belanghebbendes ondernemingsuitoefening van essentieel belang. Dit blijkt ook uit het beroepschrift. De auto werd onder meer gebruikt voor representatieve doeleinden. (3.3) Er kan van worden uitgegaan dat de auto na de aanschaf van de bestelbus niet of nauwelijks meer zakelijk werd gebruikt. (3.4) De auto vormde verplicht ondernemingsvermogen; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) In dezen is op zichzelf niet doorslaggevend of de auto – zoals de inspecteur betoogt en belanghebbende betwist – van essentieel belang is voor de bedrijfsuitoefening. Indien een zaak die door een ondernemer zowel zakelijk als privé wordt gebruikt essentieel is voor de bedrijfsuitoefening, brengt dit immers – zoals bijvoorbeeld blijkt uit de fiscale behandeling van onroerende zaken in gemengd gebruik – niet noodzakelijkerwijs mee dat de zaak tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend. (4.2) Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende onder de omstandigheden van dit geval waarin hij als tijdelijke oplossing (in wezen alleen in 1995 en in januari 1996) voor zakelijke doeleinden gebruik heeft gemaakt van een personenauto die hij reeds ongeveer drie jaar vóór de start van zijn onderneming had aangeschaft, en waarvan hij zowel absoluut als relatief ook een aanzienlijk privégebruik maakte, de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de auto tot zijn privévermogen te rekenen. (4.3) Het gegeven (door de inspecteur aangeduid als het “ongerijmde gevolg”) dat dit in dezen meebrengt dat de ten laste van het resultaat gebrachte autokosten de totale werkelijke kosten overtreffen, is een direct gevolg van een combinatie van de betrekkelijk lage werkelijke autokosten van belanghebbende enerzijds en de door de wetgever gekozen forfaitaire bepaling van de zakelijke autokosten van tot het privévermogen behorende personenauto's anderzijds, en kan niet leiden tot een ander oordeel dan weergegeven onder (4.2). (4.4) Het beroep is gegrond. De inspecteur moet derhalve het door belanghebbende gestorte griffierecht vergoeden. Hij wordt voorts overeenkomstig artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken veroordeeld in de proceskosten. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op ƒ 1.420,– (2 punten, wegingsfactor 1, waarde per punt ƒ 710,–); Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Stelt het onbeperkt verrekenbare verlies voor het jaar 1995 vast op ƒ 21.844,–; Veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.420,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 9 juni 1998 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (F.J.P.M. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 juni 1998