Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1341

Datum uitspraak1998-09-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21345
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nummer 97/21345 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag is gedagtekend 29 april 1997 en bedraagt ƒ 16 943, berekend naar een belastbaar (en premie-)inkomen van ƒ 50 917 met een belastingvrije som van ƒ 6 074 volgens tariefgroep 2 en vermeldt een te betalen bedrag van ƒ 1 914. Aan heffingsrente is ƒ 3 berekend. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 8 augustus 1995 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is met drie bijlagen ter griffie ontvangen op 15 september 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 16 juli 1998 te Arnhem zijn belanghebbende en de inspecteur gehoord. 2.4. Het hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 30 juli 1998. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 3 augustus 1998 aangetekend aan partijen zijn verzonden. 2.5. Op 17 augustus 1998 is het schriftelijke verzoek van de inspecteur ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150 is tijdig gestort. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt om vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 48 341. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar bestuurslid en coach van de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (hierna: KNBRD). De KNBRD is een het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, 1?, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 4.2. In 1995 heeft belanghebbende ten behoeve van de KNBRD 2 976 kilometer afgelegd in haar hoedanigheid van bondsbestuurslid en 10 078 kilometer in haar functie van bondscoach. Zij maakte daarvoor gebruik van haar personenauto. 4.3. Met betrekking tot de kilometers die belanghebbende heeft gereden als onderscheidenlijk bondsbestuurslid en bondscoach heeft zij overeenkomstig de bij de KNBRD geldende regelingen respectievelijk ƒ 0,37 en ƒ 0,35 per kilometer gedeclareerd. 4.4. Belanghebbende verdedigt dat het verschil tussen de door haar gedeclareerde kosten en de werkelijke kosten als aftrekbare gift in aanmerking kan worden genomen. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of het onder 4.4 bedoelde verschil door de inspecteur terecht niet als aftrekbare gift is toegelaten. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.3.1. door belanghebbende: 5.3.1.1. Zij is bestuurslid en coördinator van de KNBRD. 5.3.1.2. Het door haar gedeclareerde bedrag van ƒ 0,60/km grondt zij op de nota's voor onderhoud enz.; de KNBRD vergoedt niet meer dan ƒ 0,35 resp. ƒ 0,37 per kilometer. 5.3.1.3. Het onvergoede verschil is door haar geschonken, zodat de KNBRD, die geheel op vrijwilligerswerk is aangewezen, zijn doelstellingen beter kan verwezenlijken. 5.3.1.4. Haar irriteert het meest de ongelijkheid in rechtstoepassing tussen haar en haar mede-vrijwilligers die onder andere eenheden van de belastingdienst vallen. 5.3.1.5. Zij besteedt honderden uren per jaar aan het, humanitaire, werk voor de KNBRD. 5.3.1.6. De financiële middelen van de KNBRD staan geen hogere vergoeding toe, zonder dat daardoor het reddingswerk in het gedrang zou komen. 5.3.1.7. De KNBRD berekent de kilometerprijs op ƒ 0,79, maar omdat zij deze niet ten volle kan waarmaken gaat zij nader akkoord met ƒ 0,53/km. 5.3.2. en door de inspecteur: 5.3.2.1. Belanghebbende heeft, gelet op de onkostenvergoedingsregeling, niet uit vrijgevigheid afgezien van declaratie. 5.3.2.2. Zij acht de kilometerprijs van ƒ 0,457/km in de aangevallen uitspraak juist, doch aanvaardt thans nader ƒ 0,53/km. 5.3.2.3. Zij weet niet of instellingen als Het Nederlandsche Rode Kruis en Scouting Nederland onkosten wel reëel vergoeden. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Tot de aftrekbare giften behoren gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 7 juni 1978, nr. 18.867 (BNB 1978/186), ook bevoordelingen van instellingen als bedoeld in de onder 4.1 genoemde wetsbepaling bestaande uit uitgaven welke naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen door de betrokken instellingen zouden behoren te worden vergoed, doch waaromtrent op grond van de slechte financiële positie van die instellingen in het geheel geen vergoedingsregeling is getroffen. Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen indien er op grond van de financiële positie van de instelling een vergoedingsregeling is getroffen waarbij slechts een deel van de uitgaven wordt vergoed. 6.2. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende aangevoerd: ‘(...) De KNBRD is een instelling die haar beperkte Wnanciële middelen zodanig aanwendt dat haar doelen zo goed mogelijk bereikt worden. Het bestuur is van mening geweest dat als vergoeding voor gemaakte reiskosten slechts ƒ 0,35 / ƒ 0,37 per km. verstrekt kan worden. Een hogere vergoeding zou tot gevolg hebben dat voor andere doelen minder of onvoldoende geld beschikbaar zou zijn. (...)” Belanghebbende heeft voorts ter zitting aangegeven dat de beperkte Wnanciële middelen van de KNBRD geen hogere vergoeding toestaan en dat bij een hogere vergoeding de reddingsactiviteiten van de KNBRD in het gedrang zouden komen. Het hof begrijpt deze stellingname – waarvan de juistheid door de inspecteur niet is betwist – aldus dat de KNBRD op grond van zijn Wnanciële positie niet in staat was een ruimere vergoedingsregeling voor reiskosten te treffen. 6.3. Met belanghebbende, die daartoe in haar bezwaarschrift wijst op vergoedingsregelingen van andere algemeen nut beogende instellingen, is het hof van oordeel dat reiskosten als de onderhavige naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen volledig behoren te worden vergoed. Daaraan doet de met ingang van 1 januari 1997 in artikel 47, vierde lid, tweede volzin, van genoemde wet opgenomen beperking van aftrek van giften betrekking hebbende op vervoer per auto, niet af. 6.4. Belanghebbendes met betrekking tot de in aftrek te aanvaarden kosten gedaan beroep op het gelijkheidsbeginsel – andere eenheden zouden ANWB-normen aanvaarden – faalt omdat de inspecteur niet gebonden is aan de wijze waarop kosten als de onderhavige door andere eenheden van de belastingdienst worden behandeld. De inspecteur maakt ook geen misbruik van haar bevoegdheden door de ANWB-normen niet te aanvaarden. 6.5. Gelet op het vorenoverwogene maakt belanghebbende terecht aanspraak op het in aanmerking nemen als aftrekbare gift van het verschil tussen de werkelijk door haar gemaakte kosten en de door haar gedeclareerde kosten. 6.6. Tussen partijen is ter zitting overeenstemming bereikt in die zin dat er voor dit geding van moet worden uitgegaan dat de werkelijke kosten van belanghebbende ƒ 0,53 per kilometer bedroegen. Belanghebbendes aftrekbare giften dienen dan als volgt te worden berekend: {2.976x (ƒ 0,53 – ƒ 0,37)} + {10.078x (ƒ 0,53 – ƒ 0,35)} = (afgerond) ƒ 2.291,–. 7. Slotsom Belanghebbendes beroep is gedeeltelijk gegrond. Haar belastbaar inkomen moet worden verminderd tot ƒ 50.917,– (aanslag) – {ƒ 2.291,– – ƒ 521,– (drempel)} = ƒ 49.147,–. 8. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49 147,– met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 6 074,–; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 15 september 1998 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 september 1998