Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1343

Datum uitspraak1998-06-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22000
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/22000 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : * ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 3 oktober 1997 op bezwaar soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 29 mei 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes echtgenoot *X-Y als haar gemachtigde alsmede de inspecteur Gronden: 1.1. Belanghebbende, geboren 19 maart 1960, is gehuwd met *X-Y. Zij is tot en met december 1995 in dienstbetrekking geweest bij *bedrijf A. Deze werkgever heeft haar in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking een afkoopsom van ƒ 20.000,-- bruto toegekend, waarvan belanghebbende in 1995 het grootste gedeelte heeft ontvangen. In 1996 heeft zij nog een gedeelte groot ƒ 8.736,-- ontvangen. 1.2. Belanghebbendes echtgenoot meldde zich in de loop van 1995 bij het loket loonbelasting van de Belastingdienst/Particulieren *Q met de vraag wat het gunstigste moment van uitkering van genoemde afkoopsom zou zijn. Omdat hij twijfelde aan de juistheid van de verkregen informatie nam hij vervolgens zowel telefonisch als schriftelijk contact op met de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *Q met de vraag wat het maximale invorderingsvrije bedrag was dat belanghebbende in 1996 mocht ontvangen. 1.3. In het schriftelijke antwoord d.d. 30 november 1995 bevestigde de inspecteur aan belanghebbendes echtgenoot de hem eerder per telefoon verschafte informatie. De inhoud van deze brief luidt onder meer: "Uw echtgenoot heeft recht op een volledige invorderingsvrijstelling voor 150% van de belastingvrije som, die in het bewuste jaar toegepast kan worden, dus 150% van ƒ 5925,-- (jaar 1994) is ƒ 8.888,--. De totale genoten inkomsten in het bewuste jaar dienen niet onder de loonbelasting te vallen. Indien de totale inkomsten tussen de 150% en 250% vallen is een beperkte invorderingsvrijstelling mogelijk. Ook hier moet het inkomsten betreffen die onder de loonbelasting vallen. U kunt bovenstaande nalezen in hoofdstuk 5 van de bijgevoegde folder." 1.4. Belanghebbende heeft naar aanleiding van deze brief haar werkgever gevraagd van voormeld bedrag een gedeelte ten belope van ƒ 8.736,- in 1996 uit te keren en de rest nog in 1995. 1.5. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar met een T-biljet aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 8.038,--. De aanslag is conform de aangifte, zonder toepassing van de invorderingsvrijstelling vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen het niet toepassen van de invorderingsvrijstelling bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft in de uitspraak waarvan beroep belanghebbendes bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. 1.6. In geschil is de vraag of belanghebbende zich terecht op het standpunt stelt dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat in het onderhavige jaar op de ontvangen afkoopsom de invorderingsvrijstelling van toepassing zou zijn. 2.1. Niet in geschil is dat de door belanghebbende te ontvangen afkoopsom een bruto-uitkering was en in de heffing van loonbelasting diende te worden betrokken. 2.2. Uit de brief van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *Q blijkt dat de volledige invorderingsvrijstelling, die belanghebbende beoogde, slechts mogelijk is wanneer de totale genoten inkomsten niet aan heffing van loonbelasting onderworpen zijn. Deze inlichting is duidelijk en juist. Bij de in voornoemde brief gegeven inlichting betreffende de beperkte invorderingsvrijstelling is in de zin "Ook hier......vallen" per abuis het woordje "niet" weggevallen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard door deze vergissing niet in verwarring te zijn gebracht. Dat is ook begrijpelijk omdat belanghebbende niet in de beperkte, maar in de volledige invorderingsvrijstelling was geïnteresseerd. Het hof is voorts van oordeel dat door verwijzing in die brief naar de desbetreffende bijgevoegde folder, de door de ambtenaar gemaakte vergissing in redelijkheid voor belanghebbende kenbaar moet zijn geweest. 2.3. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat belanghebbende aan de in de brief verstrekte informatie, daarbij in het bijzonder ook gelet op de inhoud van de bij de brief gevoegde folder van de belastingdienst, een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat zij met betrekking tot de door haar in het onderhavige jaar van haar voormalige werkgever te ontvangen gedeelte van de afkoopsom aanspraak zou kunnen maken op de invorderingsvrijstelling. 2.4. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. Proceskosten: Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratiev rechtspraak belastingzaken. Beslissing: Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 1998