Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1355

Datum uitspraak1999-10-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/304
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 98/304 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende:*X te:*Z ambtenaar:Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn aangevallen beslissing:uitspraak op bezwaar soort belasting:motorrijtuigenbelasting datum controle:3 april 1997 tijdvak van naheffing:4 april 1996 tot en met 3 april 1997 aanslagnummer :*Y7 mondelinge behandeling:op 12 oktober 1999 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier waarbij verschenen:belanghebbende en de Inspecteur gronden: 1. Belanghebbende staat in het kentekenregister ingeschreven als houder van het handelaarskenteken *11-22-aa. 2. Op 3 april 1997 omstreeks 17.10 uur is door ambtenaren van de Belastingdienst geconstateerd dat *in Z van de weg gebruik werd gemaakt met het motorrijtuig, merk Nissan, type 200SX Turbo, voorzien van het handelaarskenteken *11-22-aa. De Nissan werd bestuurd door belanghebbende. 3. In het ter zake van de controle opgemaakte rapport hebben de ambtenaren vermeld als verklaring van de bestuurder: 'Ik rij met deze auto van de ene vestiging naar de andere en haal daar mijn eigen auto op. Tussendoor haalde ik even een fiets op.' 4. Als 'Toelichting en conclusie omtrent de geconstateerde feiten' hebben de ambtenaren in het rapport onder meer vermeld: 'We hebben de eigenaar/bestuurder gevolgd vanuit Naarden-Vesting tot zijn huisadres in *Z, alwaar hij een fiets wilde uitladen, welke hij ten behoeve van privé-doeleinden vervoerde in zijn kofferbak.' 5.Ter zitting heeft belanghebbende het gebeurde als volgt verklaard: 'Hij heeft een eenmanszaak. De gecontroleerde Nissan behoorde op het moment van controle tot zijn handelsvoorraad. De auto stond bij een derde in een loods voor reparatie. Hij had voor de auto een mogelijke koper in *Q. Op 3 april 1997 is hij van zijn woonhuis op een vouwfiets naar de loods van de derde gereden waar de auto stond. Hij heeft de fiets bij de loods gestald en is vervolgens met de auto naar de koper in *Q gereden. Teruggekomen uit *Q heeft hij bij de loods de fiets opgehaald en deze in de auto gelegd. Vervolgens is hij naar zijn eigen bedrijfsloods gereden. Onderweg heeft hij de fiets bij zijn woning uitgeladen. De Nissan is twee weken later aan de persoon in *Q verkocht.' 6. De Inspecteur heeft deze lezing door belanghebbende van het gebeurde, welke lezing aansluit bij het vermelde in het beroepschrift, niet bestreden. De Inspecteur is evenwel van mening, dat ook in dit geval het vervoeren van een fiets buiten het kader van de handelaarsregeling valt. Naar zijn mening had belanghebbende te voet of met openbaar vervoer naar de loods van de derde moeten gaan. 7. De zogenaamde handelaarsregeling is bedoeld voor motorrijtuigen die behoren tot de handelsvoorraad van de ondernemer en voor motorrijtuigen die ter bewerking of herstel bij de betreffende ondernemer aanwezig zijn. 8. Het vervoeren van goederen met een motorrijtuig dat is voorzien van een handelaarskenteken staat in het algemeen aan de toepassing van de handelaarsregeling als bedoeld in de artikelen 62 en volgende van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in de weg. 9. In het onderhavige geval heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het vervoer van de vouwfiets uitsluitend is geschied om de bij een derde ter reparatie aanwezige Nissan, die tot zijn handelsvoorraad behoorde, te bereiken. Naar het oordeel van het Hof stond onder deze omstandigheden het vervoeren van de vouwfiets in de tot de handelsvoorraad behorende Nissan zozeer in rechtstreeks verband met het uitoefenen van de aan het hebben van handelsvoorraad verbonden werkzaamheden, dat van onjuist gebruik van de handelaarsregeling geen sprake is. Slotsom 10. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd. proceskosten: Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het Besluit proceskosten fiscale procedures op ƒ 250,– aan reis- en verblijfkosten en verletkosten. beslissing: Het Gerechtshof: –vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag; –veroordeelt de Inspecteur voor een bedrag van ƒ 250,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; –gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw mr Nuboer als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer)(J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 1999 U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,–. Verweerder is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,– verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.