Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1359

Datum uitspraak1999-08-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03521
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 98/03521 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende:*X te:*Z ambtenaar:inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn aangevallen be-slissing:uitspraak op bezwaar van 24 augustus 1998 soort belasting:motorrijtuigenbelasting dagtekening aanslagbiljet:15 juli 1998 naheffingsaanslagnummer:*Y8 tijdvak:27 mei tot en met 26 augustus 1997 mondelinge behandeling:met toestemming van beide partijen niet gehouden. gronden: 1. Belanghebbende, die sedert 28 oktober 1995 houder van het motorrijtuig met kenteken *aa-bb-11 was, heeft het motorrijtuig op 26 juni 1998 verkocht aan een particulier. 2. De voor het motorrijtuig verschuldigde belasting heeft hij op de voet van artikel 15, lid 3, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) juncto artikel 4a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting (hierna: de uitvoeringsregeling) maandelijks per automatische incasso betaald. 3. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden (artikel 11 van de wet). 4. De belasting wordt geheven van degene die bij aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de wet). 5. Voor het tijdvak 27 mei tot en met 26 augustus 1998 was belanghebbende voor het motorrijtuig ƒ 576,- aan belasting verschuldigd. Door middel van automatische incasso heeft belanghebbende tot en met 26 juni 1998, de datum van verkoop van het motorrijtuig, ƒ 192,- aan belasting betaald. De inspecteur heeft bij de bestreden naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 384,-, zijnde de resterende belasting voor het lopende tijdvak (de periode 27 juni tot en met 26 augustus 1998), nageheven. 6. Ingevolge artikel 4a, lid 5, aanhef en onderdeel a, van de uitvoeringsregeling eindigt de vergunning om de belasting over nog niet aangevangen tijdvakken in maandelijkse ternmijnen te mogen betalen bij beëindiging van het houderschap. In dit geval is het houderschap van het motorrijtuig door belanghebbende beëindigd op 26 juni 1998. 7. De regeling van de automatische incasso als voormeld laat onverlet dat de belasting telkens wordt geheven over een tijdvak van drie maanden van degene die bij de aanvang van het tijdvak houder van het motorrijtuig was. 8. De inspecteur heeft daarom terecht, met toepassing van artikel 4a, lid 6, van de uitvoeringsregeling de voor het motorrijtuig verschuldigde resterende belasting voor het lopende tijdvak – het betreft hier de periode 27 mei tot en met 26 augustus 1998 – van belanghebbende nageheven. 9. Artikel 18 van de wet voorziet enkel in teruggaaf van betaalde belasting over een lopend tijdvak van drie maanden indien het motorrijtuig gaat behoren tot een bedrijfsvoorraad en bij het vervallen van het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken. 10. Bij verkoop van een motorrijtuig aan een particulier wordt geen teruggaaf verleend en kan de verkopende houder de over het lopende tijdvak nog resterende belasting verrekenen met de koper. 11. Belanghebbende is van mening dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen particulieren en ondernemers bij de teruggaafregeling motorrijtuigenbelasting en dat er met twee maten wordt gemeten. 12. Het hof wijst te dezen op de volgende passage uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (Kamerstukken II, 1990/1991, 22 238, (MvT), blz 9): “De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 voorziet in de mogelijkheid dat bij verkoop van een motorrijtuig de over het lopende tijdvak betaalde belasting, voor zover deze betrekking heeft op de nog niet verstreken halve maanden daarvan, wordt verrekend met de voor het vervangende motorrijtuig verschuldigde belasting. In het systeem van houderschapsbelasting wordt om redenen van doelmatigheid hiervan afgezien. Wel is voorzien in een automatische teruggaaf van een gedeelte van de belasting bij verkoop van een onder dat systeem vallend motorrijtuig aan een garagebdrijf. Deze teruggaaf vindt niet plaats bij verkoop van het motorrijtuig aan particulieren en aan andere personen die niet bedrijfsmatig handelen in gebruikte motorrijtuigen. Ter toelichting zij het volgende opgemerkt. De ingangsdatum van een tijdvak van drie maanden – de zogenoemde peildatum _ is gerelateerd aan de dag van dagtekening van deel I van het voor een motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs. De looptijd van een tijdvak ondergaat geen wijziging bij wisseling van de houder van het motorrijtuig. De peildata en daarmee de tijdvakken blijven gerelateerd aan die dag. Het nieuwe deel II van een kentekenbewijs dat bij wijziging van de houder wordt afgegeven, vormt met de reeds bestaande delen I, III en IV (het overschrijvingsbewijs) het nieuwe kentekenbewijs. Bij verkoop van het motorrijtuig gaat voor de nieuwe houder van het motorrijtuig het eerste tijdvak van drie maanden derhalve pas in na afloop van het belastingtijdvak waarin het motorrijtuig is gekocht. De verkoper van het motorrijtuig heeft als regel dus belasting betaald over een aantal weken gedurende welke hij geen houder meer is van het motorrijtuig. In de onderhandelingen over de prijs ter zake van de verkoop van het motorrijtuig zullen verkoper en koper hiermee rekening kunnen houden. Naar ik meen behoeft dit in de praktijk niet op bezwaren te stuiten. Anders ligt dit evenwel bij de verkoop van een motorrijtuig aan een garagebedrijf.” 13. Uit voormelde passage blijkt dat de wetgever om redenen van doelmatigheid ervan heeft afgezien om bij verkoop van een motorrijtuig van particulier aan particulier teruggaaf van belasting mogelijk te maken over het lopende tijdvak.Voorts moet worden bedacht dat bij verkoop aan een particulier de plicht tot betalen van belasting voor het motorrijtuig onverminderd blijft bestaan, terwijl bij opname in een bedrijfsvoorraad als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994 voor het motorrijtuig (tijdelijk) geen belasting meer is verschuldigd. 14. Voorzover te dezen al sprake is van gelijke gevallen, levert het vorenstaande een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het door de wetgever gemaakte onderscheid bij de regeling van teruggaaf van belasting. 15. Overigens heeft belanghebbende tegenover de ontkenning door de inspecteur niet het bewijs geleverd, dat de inspecteur aan de koper van zijn motorrijtuig eveneens een naheffingsaanslag heeft opgelegd over de periode 27 juni tot en met 26 augustus 1998. 16. Belanghebbendes beroep is niet gegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 september 1999