Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1383

Datum uitspraak2000-02-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1668
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ak Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nummer 98/1668 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd H66 en gedagtekend 12 december 1997, bedraagt ¦ 13.801,-, is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 50.811,- met een belastingvrije som van ¦ 14.006,- volgens tariefgroep 3 en vermeldt een te betalen bedrag van ¦ 188,-. Aan heffingsrente is ¦ 2,- berekend. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspaak van 2 maart 1998 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 9 april 1998, waarbij bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 2 september 1999 te Arnhem zijn belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur gehoord. 2.4. Het hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 16 september 1999. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 20 september 1999 aangetekend aan partijen zijn verzonden. 2.5. Op 14 oktober 1999 is het schriftelijke verzoek van de Inspecteur ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ¦ 150,- is tijdig gestort. 3. De vaststaande feiten 3.1 Belanghebbendes echtgenote leidt aan heupdysplasie. Als gevolg hiervan kan zij slechts moeilijk en met pijn lopen over korte afstanden. 3.2. Ter bestrijding van haar klachten heeft belanghebbende in het onderhavige jaar op voorschrift van een arts zogenaamde "pulsors" aangeschaft. Hiermee was een bedrag gemoeid van ƒ 1.675,-. 3.3. Het gaat bij de pulsors om apparaatjes die uit microkristallen bestaan en elektromagnetische straling zouden neutraliseren. 3.4. Na aanschaf van de pulsors zijn de klachten van belanghebbendes echtgenote verminderd. Haar pijn is verminderd en zij kan weer redelijk lopen. 3.5. Aanschaf van pulsors wordt vergoed door de ziektekostenverzekeraar A. Belanghebbendes verzekeraar vergoedt de kosten niet. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld, of de uitgaven voor de aanschaf van de pulsors in aanmerking komen als buitengewone last ter zake van ziekte/invaliditeit. 4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken 4.3. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven - 4.3.1. door de Inspecteur: 4.3.1.1. Zij laat haar subsidiaire standpunt varen. 4.3.1.2. Indien het gelijk aan belanghebbende is dient het belastbaar inkomen van belanghebbende, gelijk hij stelt, te worden vastgesteld op ƒ 49.136,-. 4.4. Belanghebbende verzoekt vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.136,-. 4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. De inspecteur betwist niet dat er een causaal verband bestaat tussen de aanschaf van de pulsors en de vermindering van de klachten van belanghebbendes echtgenote. 5.2. Nu er voor dit geding van moet worden uitgegaan dat de klachten van belanghebbendes echtgenote ten gevolge van de aanschaf van de pulsors zijn verminderd en dat zij daardoor weer redelijk kan lopen, hebben de pulsors haar in staat gesteld die normale lichaamsfunctie beter te vervullen. 5.3. De pulsors kunnen dan ook worden aangemerkt als hulpmiddelen in de zin van artikel 46, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 5.4. De uitgaven voor de aanschaf van de pulsors komen in aanmerking als buitengewone last ter zake van ziekte/invaliditeit. Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare inkomen in dat geval moet worden verminderd tot ƒ 49.136,-. 5. Slotsom Het beroep is gegrond. 6. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op (1+1) × ƒ 710,- × 0,25 = ƒ 355,-. 7. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de inspecteur; - vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.136,-; - gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 355,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 14 februari 2000 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (F.J.P.M. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2000 Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.