Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1409

Datum uitspraak1999-06-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22113
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede enkelvoudige belastingkamer nummer 97/22113 U i t s p r a a k op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid *X B.V. gevestigd te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd afdeling gemeentelijke belastingen van de gemeente Arnhem (hierna: het hoofd) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden leges. 1. Schriftelijke kennisgeving en bezwaar 1.1. Van belanghebbende zijn leges geheven bij een op 30 mei 1996 gedagtekende schriftelijke kennisgevingaanslag, genummerd *1 en bedragen ƒ 6.180,–. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het hoofd bij uitspraak d.d. 6 oktober 1997 het legesbedrag gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Belanghebbende is op 3 november 1997 tegen voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het hoofd heeft een vertoogschrift ingediend. 2.2. Bij de mondelinge behandeling op 1 juli 1998 te Arnhem zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde en woordvoerders van het hoofd. Bij deze mondelinge behandeling zijn belanghebbendes beroepen onder kenmerk 97/22112 en 97/22113 gezamenlijk behandeld. 2.3. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. De vaststaande feiten De leges zijn belanghebbende in rekening gebracht in verband met haar aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning voor het bouwen van een opslagloods op haar terrein aan de *a-weg 1 te *Z. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld of bij de berekening van de leges moet worden uitgegaan van een bedrag aan bouwkosten van ƒ 136.575,– zoals belanghebbende verdedigt, dan wel van ƒ 346.250,– zoals het hoofd voorstaat. 4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 4.3.1. namens belanghebbende: 4.3.1.1. De gemeente Arnhem deed door de heer *A de toezegging dat slechts éénmaal leges zou worden geheven indien belanghebbende een revisievergunning zou aanvragen; dus op advies van de gemeente. Dat blijkt uit de brief van 1 maart 1996 van *A (stuk 1 bij belanghebbendes pleitnota). 4.3.1.2. De tijdelijke hal was nodig omdat er problemen ontstonden met de buren met wie de permanente hal zou worden gebouwd waarvan 1/3 op hun grond zou staan. 4.3.1.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij reeds mocht bouwen op de grond zodat beoordeling van het bodemonderzoek niet nodig was, terwijl die beoordeling overigens reeds in het kader van de eerste milieuvergunning had plaatsgevonden. 4.3.2. namens het hoofd: 4.3.2.1. De milieuvergunning waarop belanghebbende wijst – waarvoor overigens aan belanghebbende geen leges in rekening zijn gebracht – is iets anders dan de onderwerpelijke beoordeling van een bodemonderzoek. 4.3.2.2. Voor iedere bouwvergunning is onderzoek nodig, zulks op grond van het bouwbesluit. 4.3.2.3. Er is geen sprake van dubbele legesheffing. Er is ook geen sprake van enige uitlating of toezegging waaraan belanghebbende de indruk zou kunnen ontlenen dat legesheffing achterwege zou blijven. 4.4. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de leges tot een bedrag dat is berekend over een bouwwaarde van ƒ 136.575,–. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Het hoofd baseert zijn stelling dat de aan belanghebbende in rekening gebrachte leges zijn berekend op basis van een juist bedrag aan bouwkosten op paragraaf 7.2.3.5 en paragraaf 7.2.1 van de bij de Legesverordening 1996 behorende Tarieventabel. 5.2. De omstandigheid dat belanghebbende nog niet met de bouw is gestart, mist betekenis voor de legesheffing. 5.3. Eveneens mist betekenis belanghebbendes standpunt dat het gaat om een eenvoudige tweedehandse overkapping zodat de prijs van tweedehands materialen maatgevend zou zijn. Zoals het hoofd terecht betoogt dient bij de vaststelling van de bouwkosten te worden uitgegaan van de aanneemsom in de zin van de hiervóór genoemde paragraaf 7.2.1, waarbij een aansluiten bij nieuwprijs – mede gezien het door het hoofd naar voren gebrachte karakter van het overheidstoezicht op de bouw waarvoor de legesheffing een vergoeding beogen te zijn – in de rede ligt. 5.4. Nu belanghebbende overigens geen gegevens heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de berekening van het hoofd op een te hoog bedrag uitkomt, is belanghebbendes beroep niet gegrond. 6. Slotsom Het beroep is niet gegrond. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 3 juni 1999 door mr. Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Den Ouden als griffier. (R. den Ouden)(P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juni 1999