Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1417

Datum uitspraak1999-03-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0190
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 97/0190 U i t s p r a a k op het beroep van *X, te *Z, tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Douane district *P van 3 januari 1997, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem met dagtekening 11 juni 1996 gedane uitnodiging tot betaling van omzetbelasting, invorderingsnummers *4H tot en met *9H. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De uitnodiging tot betaling beloopt een bedrag aan omzetbelasting van in totaal ƒ 941.481,– over het tijdvak januari tot en met april 1994. 1.2. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 januari 1999 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord de inspecteur. Niet verschenen is belanghebbende, hoewel opgeroepen bij per aangetekende post verzonden brief van 17 december 1998, gericht aan het adres van de gemachtigde *te Q. 1.5. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof. Als bijlage bij de pleitnota heeft de inspecteur overgelegd elf pagina's met berekeningen van verschuldigde landbouwheffing en omzetbelasting. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. In * 1994 is een aantal partijen in Litouwen gekochte melkpoeder aan de Duitse oostgrens onder douanetoezicht gesteld met als bestemming Engeland en Nederland. Vanuit deze landen zou export naar buiten de EU plaatsvinden. 2.2. De zendingen zijn aan het douanetoezicht onttrokken door deze als waren zij vrij van heffingen aan een afnemer in Nederland af te leveren. De douaneverzegeling werd daarbij telkens op parkeerplaatsen in Nederland verbroken. Ter zake van de zendingen is proces-verbaal opgemaakt onder nummer *pv26. Het dossier met het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. 2.3. Blijkens de in het proces-verbaal weergegeven verklaringen, telefoontaps en constateringen – waarvan de inspecteur op de pagina's 1, 2 en 3 van het vertoogschrift een samenvatting heeft gegeven – is belanghebbende betrokken bij de organisatie, begeleiding en opvang van de zendingen, terwijl tevens bij hem valse stempels en valselijk opgemaakte documenten zijn aangetroffen. De inspecteur heeft in verband daarmee voormelde uitnodiging aan belanghebbende gedaan. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: a. is Nederland te dezen heffingsbevoegd, en b. is belanghebbende aan te merken als degenen die de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken dan wel aan de onttrekking heeft deelgenomen. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodiging en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. 3.4. De inspecteur heeft ter zitting toegevoegd: 3.4.1. In de tegen belanghebbende aangespannen strafzaak is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging omdat de zaak te lang was blijven liggen. 3.4.2. Hij heeft geen idee of belanghebbende de uitnodiging kan betalen. 3.5. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil (heffingsbevoegdheid) 4.1. Artikel 18, lid 1, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) bepaalt, dat – voorzover hier van belang – invoer van goederen is het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregeling. 4.2. Belanghebbendes verdedigt ten onrechte dat, indien het plan bestaat om een zending aan het douanetoezicht te onttrekken, de douaneschuld reeds ontstaat op de plaats waar de documenten van een zodanige zending worden opgemaakt. Die opvatting vindt geen steun in het recht, zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 oktober 1996, nr. 30 954, gepubliceerd in BNB 1997/3. 4.3. Nu vaststaat dat de verzegeling van de zendingen in Nederland is verbroken, is de inspecteur heffingsbevoegd. (de betrokkenheid van belanghebbende) 4.4. De inspecteur stelt zich voorts op het standpunt, dat belanghebbende de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken dan wel aan de onttrekking heeft deelgenomen, dit laatste terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de goederen aan dat toezicht werden onttrokken een en ander als voorzien in artikel 2, onderdeel 3, van het Communautair Douanewetboek. 4.5. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de inspecteur, onder verwijzing naar het tot de stukken behorende proces-verbaal, op de pagina's 1, 2 en 3 van het vertoogschrift onder het opschrift 'Feiten" verklaringen, telefoontaps en constateringen opgesomd die de betrokkenheid van belanghebbende bij de onttrekking van de hier aan de orde zijnde zendingen weergeven. 4.6. Deze verklaringen, telefoontaps en constateringen, bezien in hun onderlinge samenhang, geven naar het oordeel van het Hof voldoende steun aan de stellingname van de inspecteur zoals opgenomen in 4.4. hiervóór. 4.7. Het Hof acht de inspecteur geslaagd in het door hem te leveren bewijs en verwerpt de stelling van belanghebbende, dat hij enkel is opgetreden als intermediair tussen leverancier en afnemer zonder enige wetenschap te hebben van het frauduleuze karakter van de zendingen. Slotsom 4.8. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. De beslissing Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan op 31 maart 1999 door mr Van Schie, vice-president, als voorzitter, mrs Röben en Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. (R. den Ouden)(P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 1999