Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1424

Datum uitspraak1999-05-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22442
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/22442 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : het Hoofd van de afdeling gemeentebelastingen van de gemeente Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift d.d. 31 oktober 1997 soort belasting : Precariorecht jaar : 1995 mondelinge behandeling : op 28 april 1999 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als grifWer waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de ambtenaar Gronden: 1. Belanghebbende heeft ter zitting zijn verweer met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel, de prijsstijgingen en het aantal objecten laten varen. 2. Ingevolge artikel 2 van de Precarioverordening van de gemeente Apeldoorn worden precariorechten geheven van degene: a. die gebruik maakt van voor de openbare dienst bestemde grond, die bij de gemeente in beheer of in onderhoud is, en b. van wie dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen. 3. Belanghebbende is eigenaar van het pand *a-straat 31, gelegen aan het winkelcentrum *A in de gemeente Apeldoorn. 4. In 1972 zijn tijdens een “plein-renovatieplan” van de gemeente en de woningbouwvereniging *B op kosten van de winkeliers luifels althans overbouwingen – verschillend in grootte – aangebracht. 5. In 1995 is belanghebbende in de precarioheffing betrokken voor: een overbouwing van 35 m², uitstalling 3 m² en 6 reclame-objecten. Deze voorwerpen hingen of stonden boven of op de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. 6. Tussen partijen is in geschil: a. of de onder punt 5 genoemde overbouwing valt onder het begrip voorwerpen als bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet (hierna: de Wet), en b. of er sprake is van een dubbele heffing. Met betrekking tot de overbouwing: 7. In artikel 228 van de Wet is het begrip “voorwerpen” niet nader omschreven. Gelet op het spraakgebruik worden daaronder verstaan: niet tot de levende natuur behorende stoffelijke dingen welke, afgezien van weersinvloeden of ingrepen door de mens, onveranderlijk zijn van vorm en volume en een plaats innemen in de ruimte. Zij kunnen zowel roerend als onroerend zijn en bijvoorbeeld deel uitmaken van een woning of ander pand. 8. Er is geen reden om aan het woord “voorwerpen” in artikel 228 van de Wet en artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening een beperkende betekenis toe te kennen, terwijl zodanige beperkte opvatting ook niet uit de strekking en geschiedenis van de Wet van 18 mei 1929, Stb. 230, tot wijziging van artikel 238 van de gemeentewet (oud) is af te leiden. (HR 20 september 1933. WvhR nr. 12 661). 9. In de Tarieventabel behorende bij de Verordening geldend voor het jaar 1995 worden onder meer als voorwerpen in de zin van het precariorecht beschouwd, uitstallingen, kledingrekken, kledingbakken, reclame- en verwijsborden, luifels, erkers,uitbouw, overbouwing, reclame-objecten, naamborden etc. 10. Nu de straten binnen het winkelcentrum elk de status van openbare weg hebben, zoals door het Hoofd onweersproken is gesteld, en er – gelet op de tot de gedingstukken behorende foto's – sprake is van een overbouwing, is belanghebbende daarvoor derhalve terecht in de heffing van precariorecht betrokken. Voor wat betreft de dubbele heffing: 11. Vaststaat dat in het onderhavige jaar de onder punt 4 vermelde voorwerpen boven of op de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond hingen of stonden. Voor al deze voorwerpen is volgens de Verordening een afzonderlijk preciariorecht verschuldigd, aangezien sprake is van elk op zichzelf staande belastbare feiten. Uit de wettelijke bepaling en de uitwerking die daarom is gegeven in de Verordening kan niet worden afgeleid dat ingeval een overbouwing in de heffing is betrokken, niet nogmaals voorwerpen kunnen worden belast die op of boven de reeds in de heffing betrokken overkapte grond aanwezig zijn. Dit betekent dus dat als aan een pand een overbouwing voorkomt en zich daaronder reclame-objecten en uitstallingen bevinden, voor alle voorwerpen afzonderlijk precariorecht is verschuldigd. Er is in casu geen sprake van een verboden dubbele heffing of van een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de verordeninggever niet op het oog kan hebben gehad. 12. Belanghebbendes beroep is ongegrond; de uitspraak dient te worden bevestigd. Proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 12 mei 1999 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (I.B. Vermeulen-Post)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 mei 1999