Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1435

Datum uitspraak1999-03-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20188
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20188 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : De Gereformeerde Kerk *X te : *Z ambtenaar : inspecteur Belastingdienst/Ondernemingen *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar soort belasting : loonbelasting/premie volksverzekeringen tijdvak : 1993 tot en met 1995 mondelinge behandeling : op 16 maart 1999 te Harderwijk door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur gronden: 1.1. Belanghebbende heeft bij twee verschillende kerken te *Z elk een dienstwoning in eigendom. De woningen worden bewoond door kosters die bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam zijn. 1.2. Na een boekenonderzoek in 1993 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over 1992 zonder boete opgelegd voor het verschil tussen de economische huurwaarde van de dienstwoningen en de bedragen (12% van het loon) die voor het genot van de woning aan de kosters in rekening zijn gebracht. Het ter zake van deze naheffingsaanslag door belanghebbende ingestelde beroep is bij uitspraak van dit hof van 21 november 1995, gestrand wegens niet-tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht. 1.3. Begin 1994 heeft een taxateur van de Belastingdienst voor beide dienstwoningen opnieuw de economische huurwaarde vastgesteld. 1.4. Ook in het tijdvak van naheffing heeft belanghebbende voor het genot van de dienstwoning door de kosters 12 percent van het loon ingehouden. Dit percentage is, aldus belanghebbende, gebaseerd op de ter zake geldende arbeidsvoorwaarden. 1.5. De thans bestreden naheffingsaanslag is opgelegd na een boekenonderzoek in september 1996. De nageheven belasting, berekend naar het verschil tussen de door de taxateur van de Belastingdienst vastgestelde economische huurwaarden en de door belanghebbende voor het woongenot aan de kosters in rekening gebrachte bedragen, is, voorzover betrekking hebbend op de jaren 1994 en 1995, verhoogd met een boete van 25 percent. 2.1. Ingevolge artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, juncto artikel 11, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst tot en met 1995), moet de waarde van het genot van een woning worden gesteld op de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. Indien de werknemer aantoont dat het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is dan die waarde, kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking de waarde vaststellen op het bedrag van de besparing. 2.2. Uit deze wettelijke regeling volgt dat een inhoudingsplichtige niet met vrucht tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag kan opkomen op grond van de stelling, dat de waarde van het door hem bij wege van loon in natura aan zijn werknemer ter beschikking gestelde genot van een woning dient te worden gesteld op een lager bedrag dan de waarde in het economische verkeer, indien de inspecteur niet bij een op verzoek van de werknemer vastgestelde beschikking een geringere waarde heeft vastgesteld. 2.3. Belanghebbendes stelling, dat niet de kosters maar zijzelf bij bestrijding van de waarde van het woongenot daartegen bij de inspecteur moet opkomen wordt daarom verworpen. 2.4. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat het door de inspecteur bepaalde bedrag van de economische huurwaarde een bedrag is dat normaliter van derden kan worden verkregen, maar niet kan gelden in de situatie als hier aan de orde. Een naast de kerk wonende koster wordt vaak en gedurende de gehele dag in zijn privacy gestoord. 2.5. Een zodanige omstandigheid kan de vaststelling van de in aanmerking te nemen huurwaarde niet beïnvloeden nu die omstandigheid ligt in de sfeer van de dienstbetrekking en niet het genot van de woning zelf. 2.6. Belanghebbende heeft geen andere gronden aangevoerd tegen de vaststelling door de inspecteur van de economische huurwaarde. 2.7. Belanghebbende beroept zich voorts op schending van het gelijkheidsbeginsel. De door belanghebbende aangehaalde literatuur en jurisprudentie betreffen evenwel de heffing van inkomstenbelasting over het woongenot van een dienst- of ambtswoning. Voor de heffing van loonbelasting heeft de wetgever een eigen regeling geschapen. 2.8. Reeds om de in 2.7. genoemde reden kan de door belanghebbende getrokken vergelijking met de belastingheffing van het woongenot van een predikant niet opgaan. Een predikant is niet werkzaam in dienstbetrekking. Bovendien zouden, zoals de inspecteur in het vertoogschrift terecht opmerkt, gelet op de systematiek van de loonbelasting de kosters zich te dezen moeten beroepen op gelijke behandeling. Tenslotte heeft de inspecteur onweersproken gesteld, dat indien op het traktement van een predikant 12 percent wordt ingehouden voor een ter beschikking gestelde woning, er geen beleid bestaat dat meebrengt dat dit zonder meer tot gevolg heeft dat voor de heffing van inkomstenbelasting een lager bedrag dan de economische huurwaarde in aanmerking wordt genomen. 2.9. Het hof verwerpt het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel. 2.10. Voorzover de naheffingsaanslag betrekking heeft op de jaren 1994 en 1995 is de nageheven belasting verhoogd met een boete van 25 percent. 2.11. De inspecteur heeft dienaangaande gesteld dat belanghebbende vóór en gedurende de jaren 1994 en 1995 meerdere malen is gewezen op het wettelijk systeem van de loonbelasting waarin de werknemer en niet de werkgever een rol is toebedacht bij het komen tot een lagere waarde van het woongenot. Belanghebbende heeft evenwel gewacht tot een volgend boekenonderzoek en aldus het risico aanvaard dat zij als inhoudingsplichtige te weinig loonbelasting zou afdragen, aldus de inspecteur. 2.12. De gemachtigde van belanghebbende is haar penningmeester. Hij is tevens belastingadviseur. Er is dan aanleiding de kennis en wetenschap van de gemachtigde aan belanghebbende toe te rekenen. 2.13. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard, dat het kerkbestuur niet wilde kiezen voor de weg van inhouding van loonbelasting naar de hogere economische huurwaarde gevolgd door bezwaar tegen die inhouding door de kosters zelf, omdat dan de kosters maandelijks totdat het geschil zou zijn opgelost een lager nettoloon zouden ontvangen. 2.14. Door de hier aan de orde zijnde kwestie gedurende een aantal jaren op z'n beloop te laten en niet eerder zelf dan wel ten behoeve van de kosters een rechtsingang te creëren heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. In dit verband is naar het oordeel van het hof, gelet op de duidelijke regeling in de sfeer van de loonbelasting zoals hiervoor onder 2.1 en 2.2 weergegeven, ook niet sprake van een pleitbaar standpunt. De omstandigheid dat belanghebbende dezelfde kwestie over een eerder tijdvak reeds bij de rechter aan de orde heeft gesteld rechtvaardigt niet, zonder een afspraak dienaangaande met de inspecteur, de bestreden wijze van inhouding te continueren. De door de inspecteur vastgestelde boete acht het hof passend. 2.15. Het is het hof niet gebleken dat de inspecteur door de boete te handhaven op 25 percent heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. 2.16. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. proceskosten: Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer)(J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 maart 1999