Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1436

Datum uitspraak1999-03-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21854
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/21854 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de directeur van de Concerndienst Middelen van de gemeente Almere aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 18 september 1997, verzonden op 30 september 1997, op bezwaar soort belasting : gemeentelijke belastingen jaar : 1997 mondelinge behandeling : op 25 februari 1999 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : de ambtenaar voornoemd waarbij niet verschenen : belanghebbende hoewel opgeroepen bij aangetekende brief van 18 januari 1999, verzonden naar het in het beroepschrift van belanghebbende vermelde adres *a-straat 7, *1111 aa Z Gronden: 1. Het aanslagbiljet, waarop vier aanslagen gemeentelijke belastingen zijn verenigd, is gedagtekend 30 april 1997. Het bezwaarschrift is eerst op 5 augustus 1997 door de ambtenaar ontvangen. 2. Het aanslagbiljet is per gewone post verstuurd naar *Q en niet naar belanghebbendes woonplaats *Z. Belanghebbende heeft op 1 augustus 1997 met betrekking tot de onderhavige aanslagen gemeentelijke belastingen een ongespecificeerde acceptgiro ontvangen, waarna zij op 5 augustus het onderhavige bezwaarschrift heeft ingediend. Nu niet is komen vast te staan dat belanghebbende het aanslagbiljet heeft ontvangen of vóór de ontvangst van de acceptgiro op de hoogte was van de aanslagen moet het er voor worden gehouden dat de bezwaartermijn in dezen een aanvang nam op 1 augustus 1997. Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar. 3. Belanghebbende was op 1 januari 1997 eigenaar en feitelijk gebruiker van de onroerende zaak/het perceel gelegen aan de *b-straat 22 te *R. 4. Uit de gegevens van het bevolkingsregister blijkt dat belanghebbende per 5 januari 1996 niet meer woonachtig is in *R. Sinds 1 april 1997 is zij geen eigenaar meer van het onder 3. vermelde pand. 5. Artikel 1, lid 1, van de voor dit jaar van toepassing zijnde verordening onroerende-zaakbelastingen Almere 1994 bepaalt -voor zover hier van belang- dat die belastingen worden geheven van degene die -naar de omstandigheden beoordeeld-, bij het begin van het belastingjaar een onroerende zaak: - feitelijk gebruikt (zie onderdeel a), - daarvan krachtens eigendom het genot heeft (zie onderdeel b). 6. Deze zogenoemde tijdstipbelastingen kennen geen gehele of gedeeltelijke ontheffing van de betalingsverplichting in het geval dat de belastingplicht op enig moment gedurende het belastingjaar wordt beëindigd. Belanghebbende heeft als eigenaar en gebruiker van de onderhavige onroerende zaak per 1 januari 1997, terecht de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ontvangen. De onder 4. vermelde omstandigheden kunnen dan ook niet leiden tot vermindering van de door belanghebbende verschuldigde bedragen aan onroerende-zaakbelasting. 7. Met betrekking tot de afvalstoffenheffing bepaalt artikel 8, lid 1, van de verordening reinigingsheffingen Almere 1994 (tekst 1997) -voor zover hier van belang- dat de belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar. 8. Het derde lid van dat artikel bepaalt met betrekking tot de afvalstoffenheffing dat indien in de loop van het belastingjaar de belastingplicht eindigt, er aanspraak bestaat op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar veschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden in het belastingjaar overblijven. 9. De ambtenaar heeft in dit geval dan ook terecht een ontheffing verleend van 11/12 x ƒ 420,- = ƒ 385,-. 10. Artikel 1, lid 1, van de verordening rioolrechten Almere 1997 vermeldt -voor zover hier van belang- dat onder de naam "rioolrechten" een recht wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. 11. Het in de verordening bedoelde recht betreft een rioolaansluitrecht. Bij een dergelijk recht gaat het om het in de heffing betrekken van het genot dat de eigenaar (of een andere gerechtigde tot de onroerende zaak) ontleent aan de aanwezigheid van een aansluiting op de gemeentelijke riolering doordat die aansluiting de gebruikswaarde van de onroerende zaak verhoogt (vgl. Hoge Raad 5 maart 1980, nr. 19 441, BNB 1980/103). 12. Nu bij het begin van het belastingjaar deze gebruikswaarde volledig aanwezig is en in de waarde van de eigendom is verwerkt, is er geen reden voor ontheffing bij verkoop/overdracht van de eigendom in de loop van het belastingjaar. Het ontbreken van een bepaling die een ontheffing regelt bij het eindigen van de belastingplicht in de loop van het belastingjaar, tast de verbindende kracht van de verordening dan ook niet aan. Voor een andersluidend oordeel is ook overigens geen reden gevonden. 15. Belanghebbendes beroep is ongegrond. 16. De onvolledige afdoening van belanghebbendes bezwaarschrift vormt voor de ambtenaar grond voor vergoeding van het griffierecht. Proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing: Het gerechtshof: - bevestigt de uitspraak van de ambtenaar; - gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 1999 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 maart 1998