Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1440

Datum uitspraak1999-03-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/1195
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede enkelvoudige belastingkamer nr. 98/1195 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de chef van de afdeling Financiën van de gemeente *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de : beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken beschikkingsnummer : *1 tijdvak : 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 mondelinge behandeling : op 3 maart 1999 te Arnhem door mr Van Schie, vice- president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en, namens de ambtenaar, *A, B en C. Gronden: 1. Op 1 januari 1997 stond belanghebbende in de openbare registers van het kadaster ingeschreven als degene die het genot heeft van de onderhavige onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Het betreft het perceel *a-weg 9 te *Z, kadastraal bekend als gemeente *Z, Sectie D, perceelnummer *06 en *08 ter grootte van 45 are en 85 centiare. Ter zake van deze onroerende zaak heeft de ambtenaar de onderwerpelijke beschikking gegeven. De daarbij vastgestelde waarde beloopt ƒ 334.000,--, welke waarde, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak is gehandhaafd. 2. Belanghebbende heeft - onweersproken - gesteld dat hij in 1994 de economische eigendom van een deel - te weten 2.760 m² - van bedoeld perceel heeft verkocht en overgedragen aan *D B.V.. Dit betekent, aldus belanghebbende, dat de aan dat deel toe te rekenen waarde (ƒ 73.840,--) niet bij hem in aanmerking kan worden genomen. 3. Met dit betoog stelt belanghebbende in wezen aan de orde de vraag of de ambtenaar bij het geven van de onderwerpelijke beschikking het object op juiste wijze heeft afgebakend. 4. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 november 1982, BNB 1983/41) – welke jurisprudentie naar het oordeel van het Hof ook na de inwerkingtreding van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) haar belang heeft behouden - kan worden opgemaakt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord ingeval bij de aanvang van het tijdvak een ander dan belanghebbende het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht had van bedoeld gedeelte. In die situatie had het onderhavige object immers moeten worden gesplitst in twee afzonderlijke objecten. 5. Nu de omstandigheid dat belanghebbende in 1994 de economische eigendom van vorenbedoeld gedeelte heeft verkocht en overgedragen aan een derde niet belet hem aan te merken als degene die op 1 januari 1997 het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van dat gedeelte had (vergelijk HR 29 november 1989, BNB 1990/43), is zulks echter in casu niet aan de orde. 6. Belanghebbende heeft niet gesteld noch is gebleken dat het gedeelte van 2.760 m² blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, zodat - gelet op artikel 16 van de Wet - ook in zoverre geen sprake is van twee afzonderlijke objecten. 7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de hiervóór in 3 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. 8. Gelet op het door de ambtenaar overgelegde taxatierapport van *B (als gediplomeerd WOZ-taxateur verbonden aan *E B.V.), in welk rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige onroerende zaak op de peildatum 1 januari 1995 van eveneens ƒ 334.000,--, acht het Hof de ambtenaar erin geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van ƒ 334.000,-- niet te hoog is. 9. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af. 10. Het beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Beslissing: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 1999 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden) (P.M.van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 maart 1999