Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1441

Datum uitspraak1999-02-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1205
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1205 U i t s p r a a k Uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van *X, te *Z, tegen de uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente *P (hierna: b en w) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde, op één aanslagbiljet voorkomende aanslagen in de onroerende-zaakbelasting (eigenarenheffing) en de aanslag rioolrechten voor het jaar 1995. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Het aanslagbiljet is gedagtekend 31 oktober 1995. Het bevat blijkens bijbehorende specificatie 32 aanslagen ter zake van het in de gemeente *P gelegen kampeerterrein *A, waarvan 30 aanslagen onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB), één aanslag rioolrechten ten bedrage van ƒ 1.866,30 en één aanslag ter zake van een andere belasting ten bedrage van ƒ 156,–. Het aanslagbiljet kent een totaal bedrag van ƒ 3.040,30. 1.2. Na bezwaar hebben b en w bij de bestreden uitspraak één aanslag OZB ten bedrage van ƒ 25,– vernietigd en de overige aanslagen gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het hof. B en w hebben een vertoogschrift met bijlagen ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 november 1997 te Zwolle. Aldaar zijn verschenen en gehoord *B en C, beiden als gemachtigde van b en w. Niet verschenen is belanghebbende, hoewel opgeroepen bij per aangetekende post verzonden brief van 1 oktober 1997, gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres van de gemachtigden de heer *D en mevrouw *D-Y. 1.5. Na de zitting zijn achtereenvolgens van b en w en van de gemachtigde *D schriftelijke inlichtingen ingewonnen, op welke inlichtingen het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken is toegepast. 1.6. B en w hebben bij hun brief van 27 februari 1998 als bijlagen overgelegd de Modelverordening onroerende-zaakbelastingen van de VNG en een nadere specificatie van de voor de aanslagen OZB gehanteerde waarden. 1.7. Gemachtigde *D heeft gereageerd bij brieven van 6 april 1998 en 28 augustus 1998. Bij de laatste brief heeft de gemachtigde overgelegd – een berekening van de waarden van de onroerende zaken in 1989, – specificaties van een in september 1994 door *E BV uitgevoerde taxatie, – een plattegrond van het kampeerterrein, – adressen van de huurders van percelen, – een model van een 'Pachtovereenkomst' tussen *D-Y en de pachter van een perceel grond, en – een Reglement van het Park *A. Geen van de partijen heeft verzocht opnieuw haar standpunt mondeling toe te lichten. 2. Feiten Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Belanghebbende is genothebber krachtens eigendom van het kampeerterrein *A, plaatselijk bekend *a-weg 1 te *P. Het kampeerterrein meet ongeveer 1,45 ha. 2.2. Het terrein kent 15 plaatsen voor sta-caravans. Daarnaast zijn er 27 voor de verhuur bestemde percelen op de meeste waarvan recreatiewoningen zijn gebouwd door de huurders. Deze woningen zijn gezien hun aard en bouw duurzaam met de grond verbonden en aan te merken als onroerende zaken. 2.3. In het kadaster staat belanghebbende vermeld als genothebber krachtens eigendom van de grond. Inzake de recreatiewoningen is geen recht van opstal of ander zakelijk recht gevestigd. 2.4. Ter zitting hebben b en w toegelicht dat *D-Y het kampeerterrein huurt van belanghebbende. 2.5. In voormelde briefwisseling heeft gemachtigde *D onder meer voormelde model-pachtovereenkomst overgelegd volgens welke mevrouw *D-Y een bepaald perceel van het door haar gehuurde terrein weer onderverhuurt aan een particulier. Bij wisseling van huurder van een perceel koopt de nieuwe huurder bij onderhands opgemaakte overeenkomst het huisje van de vorige huurder. Mevrouw *D-Y sluit vervolgens met de nieuwe huurder een zogenoemde pachtovereenkomst. 2.6. Bij 27 van de bestreden aanslagen OZB is belanghebbende aangeslagen als genothebber krachtens eigendom van een perceel grond en van de daarop gebouwde recreatiewoning. Peildatum is 1 januari 1994. 2.7. Over het jaar 1994 beliep de aanslag rioolrechten ƒ 699,63. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: – is belanghebbende terecht aangeslagen als eigenaar van de recreatiewoningen, – is de waarde van de onroerende zaken waarvoor de aanslagen zijn opgelegd juist vastgesteld, en – hebben b en w de aanslag rioolrechten te hoog vastgesteld. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot vermindering van de 27 aanslagen OZB ter zake van de verhuurde percelen met de daarop gebouwde recreatiewoningen te berekenen naar waarden uitsluitend voor de percelen grond en voorts tot vermindering van de aanslag rioolrechten tot een bedrag gelijk aan het over 1994 betaalde tarief van ƒ 699,63 vermeerderd met 3 tot 5 percent. 3.4. B en w hebben ter zitting toegevoegd: – belanghebbende is eigenaar van het kampeerterrein en heeft het in z'n geheel verhuurd aan mevrouw *D-Y; – belanghebbende is door natrekking eigenaar van alle recreatiewoningen nu ter zake geen rechten van opstal of andere zakelijke rechten zijn gevestigd; de huisjes zijn bij het kadaster niet bekend; – in de huurovereenkomst staat wel dat de huurders eigenaar van de opstal blijven, maar dat is louter een privaatrechtelijke zaak; de huisjes zijn in veel gevallen al vaker doorverkocht; – voor de grond is telkens ƒ 80,– per m² gerekend. 3.5. B en w concluderen tot bevestiging van de uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil De eigendom van de recreatiewoningen: 4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1995 van de gemeente *P, waarvan een afschrift als bijlage bij het vertoogschrift is overgelegd, wordt onder de naam onroerende-zaakbelasting ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken, naast een belasting van gebruikers, een eigenarenbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht. 4.2. Vaststaat dat belanghebbende bij het begin van het kalenderjaar eigenaar is van de grond van het kampeerterrein en dat ter zake van de op de afzonderlijke percelen van het kampeerterrein gebouwde recreatiewoningen, welke woningen als onroerende zaken zijn aan te merken, geen recht van opstal of enig ander zakelijk recht is gevestigd. 4.3. Gelet op boek 5, artikelen 3 en 20, aanhef en onderdeel e, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft belanghebbende voor de heffing van de onderhavige belasting tevens als eigenaar te gelden van de op de grond van het kampeerterrein gebouwde recreatiewoningen. Dat belanghebbende toelaat dat aan de gebruikers van die woningen bepaalde rechten met betrekking tot de woningen toekomen, doet aan de eigendomssituatie in de zin van het BW niet af. 4.4. B en w hebben belanghebbende mitsdien terecht aangeslagen ter zake van de eigendom van de recreatiewoningen. De waarde van de onroerende zaken: 4.5. B en w doen hun vaststelling van de waarden van de onroerende zaken steunen op een rapport van *C, taxateur in dienst van *E BV. 4.6. Blijkens dit rapport heeft de taxateur bij de vaststelling van de waarden rekening gehouden met de matige voorzieningen op het kampeerterrein en met de omstandigheid dat de waarde van de recreatiewoningen negatief wordt beïnvloed doordat hypotheekverstrekking ter zake van deze woningen op huurgrond niet mogelijk is. Voorts heeft de taxateur blijkens het rapport rekening gehouden met de laagste van de aangeboden en gerealiseerde grondprijzen en met de prijzen welke de opvolgende gebruikers van de recreatiewoningen ter zake van die woningen aan elkaar vóór 1 januari 1994, de peildatum, hebben betaald. 4.7. Belanghebbende heeft geen taxatie van een deskundige ingebracht. Hij baseert zijn mening dat de waarde van de onroerende zaken te hoog is vastgesteld op de zijns inziens percentueel hoge stijging ten opzichte van de vorige peildatum. 4.8. Voor de benadering van de waarde van een onroerende zaak kan het beste worden uitgegaan van de waarde van op of omstreeks de peildatum verkochte vergelijkbare zaken. Het door belanghebbende kennelijk voorgestane systeem, waarbij hij uitgaat van de waarde op een eerdere peildatum, kan niet worden gevolgd. 4.9. Belanghebbende heeft geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan tot een andere vaststelling van de waarden van de onroerende zaken zou moeten worden besloten. 4.10. Het hof aanvaardt daarom de door b en w vastgestelde waarden als juist. Het rioolrecht: 4.11. B en w hebben in hun vertoogschrift uitgelegd, dat de aanslag rioolrechten 1994 ten onrechte naar een onjuist tarief en daardoor tot een te laag bedrag is berekend. Die aanslag beliep ƒ 699,63. Belanghebbende heeft deze stelling van b en w niet weersproken. 4.12. Blijkens de Verordening rioolrecht van de gemeente *Q, waarvan een exemplaar bij het vertoogschrift is overgelegd en zoals deze nader is gewijzigd, bedraagt het tarief voor recreatie-oorden in 1995 ƒ 1.287,10 per ha. Het bedrag van de aanslag rioolrechten 1995 (1,45 ? ƒ 1.287,10) ƒ 1.866,30 is juist vastgesteld. 4.13. B en w zijn niet gehouden een onjuiste berekening van een aanslag in het verleden ook in het onderhavige jaar voort te zetten. 4.14. Belanghebbende heeft overigens geen argumenten aangevoerd die nopen tot verlaging van de aanslag. Slotsom 4.15. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. De beslissing Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan op 8 februari 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden)(J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 1999