Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1444

Datum uitspraak1999-03-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21943
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nummer 97/21943 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de secretaris van het waterschap Regge en Dinkel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de kosten van vervolging betreffende aanslagnummer 000 001. 1. Akte en bezwaar 1.1. In de akte van betekening van 1 mei 1997 is het dwangbevel opgenomen dat de voor 1996 opgelegde aanslag in de waterschapslasten van het voormelde waterschap (hierna: het schap) betreft die is gedagtekend 31 oktober 1996. Het dwangbevel vermeldt ƒ 74,– aan ‘Bedrag van de verschenen termijnen’, ƒ 10,– aan ‘Kosten aanmaning(en)’ en ƒ 84,– aan ‘Bedrag dat nu invorderbaar is’. Voorts vermeldt het dwangbevel, op 29 april 1997 te zijn uitgevaardigd door A, optredend als ambtenaar belast met de invordering. De akte vermeldt ƒ 50,– aan kosten dwangbevel en is ondertekend door ‘De belastingdeurwaarder, B’. 1.2. Het schriftelijke bezwaar van belanghebbende is door de ambtenaar bij uitspraak van 5 september 1997, in afschrift verzonden op 9 september 1997, ongegrond verklaard. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 14 oktober 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. In het vertoogschrift heeft de ambtenaar ingestemd met een uitspraak zonder mondelinge behandeling. 2.4. Nadat partijen daarvoor waren opgeroepen en de ambtenaar bij brief van 23 november 1998 aan het hof schriftelijk had bericht niet aanwezig te zullen zijn, heeft de mondelinge behandeling van 17 december 1998 op verzoek van belanghebbende geen doorgang gevonden. Bij brief van de grifWer van dezelfde datum zijn van de ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.5. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 22 februari 1999 te kennen gegeven dat een mondelinge behandeling wat hem betreft niet noodzakelijk is indien de rechter van mening is dat de stukken voldoende zijn om hem in het gelijk te stellen. De ambtenaar heeft niet verzocht zijn standpunt nader mondeling toe te lichten. 2.6. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep – naar het hof verstaat – vernietiging van het besluit hem de voormelde kosten van ƒ 50,– in rekening te brengen. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende heeft het bedrag van de voormelde aanslag, ƒ 74,–, niet voldaan vóór de op het aanslagbiljet vermelde vervaldatum van 31 januari 1997. 4.2. Hem is op 1 maart 1997 een aanmaning verzonden, waarvan de kosten ƒ 10,– bedragen. 4.3. Op 2 april 1997 is hem een laatste herinnering toegestuurd, waarbij is medegedeeld dat bij niet-betaling een dwangbevel zou worden betekend, waarvan de kosten ten minste ƒ 50,– zouden bedragen. 4.4. Op 12 mei 1997 heeft belanghebbende het schap (ƒ 74,– + ƒ 10,– =) ƒ 84,– betaald. 4.5. Belanghebbende heeft op 2 juni 1997 telefonisch tegenover het schap verklaard niet bereid te zijn de voormelde kosten van ƒ 50,– te voldoen, omdat hij van mening was dat hem het dwangbevel eerst op 9 mei 1997 in de brievenbus was bezorgd en hij enige dagen tevoren had betaald. Een en ander is bij faxbericht van 3 juni 1997 door hem bevestigd, welke bericht door de ambtenaar is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de voormelde kosten. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de voormelde kosten van ƒ 50,– belanghebbende terecht zijn berekend. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6. Beoordeling van het geschil en ambtshalve 6.1. Artikel 123, derde lid, van de Waterschapswet luidde in 1997, voor zover hier van belang: Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de (...) Invorderingswet 1990 genoemde functionarissen, met betrekking tot de waterschapsbelastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen: (...) c. de ontvanger: de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen; (...) e. belastingdeurwaarder: de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het waterschap, dan wel een als belastingdeurwaarder van het waterschap aangewezen deurwaarder, bedoeld in het Deurwaardersreglement (Stb. 1960, 562). 6.2. Bij de voormelde inlichtingen is in afschrift een besluit overgelegd van 6 januari 1998. Daarbij zijn, gelet op een advies van het betrokken afdelingshoofd en mede gelet op artikel 123, derde lid, onderdeel e, voormeld, drie personen in dienst bij Houdringe Rentmeesterskantoor B.V. te De Bilt, onder wie B, aangewezen tot belastingdeurwaarder van het schap. Volgens die inlichtingen was B ten tijde van de uitvaardiging van het onderhavige dwangbevel werkzaam voor de genoemde B.V., waarmee het schap in maart 1996 een overeenkomst tot het verrichten van deurwaardersdienstverlening had gesloten, is de feitelijke uitvaardiging van het dwangbevel op basis van die overeenkomst uitgevoerd en is de betrokken deurwaarder wegens mutaties in het personeelsbestand van die B.V. met enige vertraging op 6 januari 1998 als zodanig aangewezen. 6.3. Het vorenstaande noopt tot de gevolgtrekking, dat de in geschil zijnde kosten van het dwangbevel niet behoren tot die waarop artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen in verbinding met artikel 1 van die wet het oog heeft, daar deze niet in rekening zijn gebracht door hetzij een ambtenaar van het schap die als belastingdeurwaarder door het dagelijks bestuur is aangewezen hetzij een in het Deurwaardersreglement bedoelde deurwaarder. 7. Slotsom Het beroep is gegrond. De grieven van belanghebbende behoeven voor het overige geen bespreking. 8. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten Wscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar alsmede het daarbij gehandhaafde in rekening gebrachte bedrag van ƒ 50,– aan kosten dwangbevel; – gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte grifWerecht van ƒ 45 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 10 maart 1999 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. (W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 1999