Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1454

Datum uitspraak1999-02-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM98/325 VS
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vierde enkelvoudige belastingkamer nr. M98/325 VS Uitspraak op verzet 1. De beschikking waarvan verzet Het verzetschrift van *X wonende te *Z (hierna: belanghebbende), is ontvangen op 2 oktober 1998. Het richt zich tegen de beschikking van 24 augustus 1998, waarin de voorzitter van de eerste meervoudige belastingkamer van dit hof op een beroepschrift van belanghebbende uitspraak heeft gedaan. Een fotokopie van de beschikking is aan deze uitspraak gehecht. Bij de beschikking is belanghebbende in haar beroep niet-ontvankelijk verklaard. 2. Behandeling van het verzet Tot de stukken waarop het hof bij de beoordeling van dit verzetschrift acht slaat, behoort het beroepschrift van belanghebbende. Ter zitting van 7 januari 1999 te Arnhem is belanghebbendes zoon, *A, wonende te *Q gehoord. De gronden welke belanghebbende voor haar standpunt aanvoert, zijn in de stukken vermeld. Ter zitting is daaraan door *A nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Gezien de nauwkeurigheid van zijn moeder is onaannemelijk dat de brief van 17 februari 1999 (zie de aan het verzetschrift gehechte kopie) niet is verzonden. 3. De vaststaande feiten Bij aangetekend schrijven van 12 februari 1998, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres *a-weg 47 te *0000 aa Z, heeft de griffier van dit hof belanghebbende erop gewezen dat deze ter zake van het instellen van het beroep een griffierecht van ƒ 45,00 verschuldigd is. Zoals in dit schrijven is vermeld, diende het griffierecht uiterlijk op 10 april 1998 te zijn betaald. 4. Beoordeling van het verzet Uit een onderzoek dat het hof heeft ingesteld bij de centrale boekhouding van de gerechten in het arrondissement Arnhem, is gebleken dat het verschuldigde recht niet is betaald. In verzet voert belanghebbende aan dat zij reeds in beroep heeft aangegeven dat zij in verband met haar financiële omstandigheden niet in staat was het griffierecht te voldoen. Zij heeft op uitnodiging d.d. 4 februari 1998 van de griffier op 11 februari 1998 een kopie toegestuurd van pensioenbericht 8, waaruit haar maandinkomen blijkt. Naar aanleiding van deze brief van 11 februari 1998 heeft de voorzitter een vermindering met ƒ 35,00 verleend en is de nota griffierecht ad ƒ 45,00 op 12 februari 1998 naar belanghebbende gezonden. Van de hoogte van het verminderde griffierecht dat een belanghebbende ingevolge artikel 5 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dient te storten, kan niet gezegd worden dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert. Zoals in de nota griffierecht - in overeenstemming met artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken - is aangegeven dient het recht, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen de gestelde termijn van acht weken te zijn voldaan of bijgeschreven op de in de nota vermelde postrekening. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij op 17 februari 1998 of kort daarna een, niet beantwoorde, brief aan het hof heeft verzonden (zie de aan het verzetschrift gehechte kopie). Ook een na de zitting door de griffier ingesteld onderzoek is zonder resultaat gebleven. Nu belanghebbende het griffierecht niet heeft voldaan, is zij terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. 5. Slotsom Gelet op het vorenstaande is het verzet ongegrond. 6. Beslissing Het gerechtshof verklaart het verzet ongegrond. Aldus gedaan op 25 februari 1999 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier. (M.M. Nuboer) (T.J. Matthijssen) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 februari 1999