Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1457

Datum uitspraak1999-01-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1535
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1535 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk (hierna: b en w) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting nummer *1. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar 1.1. De naheffingsaanslag, gedagtekend 21 mei 1993, beloopt ƒ 57,50. 1.2. Op het met machtiging van de voorzitter van de belastingkamer van dit hof van 21 juni 1996, nummer V 94/6002, tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende hebben b en w bij uitspraak van 13 september 1996. belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 24 oktober 1996 en aangevuld op 27 januari 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift, de daarbij genoemde bijlagen, alsmede de na de na te melden mondelinge behandeling gevoerde briefwisseling naar aanleiding van door het hof van b en w gevraagde schriftelijke inlichtingen. Op deze briefwisseling is het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 18 augustus 1997 is gehoord *A, werkzaam bij de gemeente Harderwijk, als gemachtigde van b en w. Belanghebbende is met kennisgeving aan het hof niet verschenen. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. 3.2. B en w concluderen tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. De vaststaande feiten Het hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast. 4.1. B en w hebben ter onderbouwing van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overgelegd – een afschrift van een op 21 mei 1993 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ter zake van het parkeren op het parkeerterrein genaamd Plantage te Harderwijk met een motorrijtuig met kenteken *aa-11-bb, van welk motorrijtuig belanghebbende volgens het kentekenregister op die datum houder is; – een op 19 augustus 1997 op ambtseed opgemaakte verklaring van *B met de volgende inhoud: “Ik kan mij dit geval niet meer herinneren, maar de controle wordt als volgt uitgevoerd. Als er op het dashboard van een auto geen parkeerkaartje wordt aangetroffen, wordt er nauwkeurig op de grond en op de stoelen van de auto gekeken. Wordt er dan door de parkeercontroleer nog geen kaartje aangetroffen, dan wordt er weer op het dashboard gekeken. Op parkeerterreinen waarvoor ook ontheffingen voor uitgegeven worden, wordt er nauwkeurig gekeken of er een ontheffing op de voorruit is aangebracht. Als er geen parkeerkaartje en geen ontheffing wordt aangetroffen wordt er een naheffingsaanslag uitgeschreven.” 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld – of belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, – of belanghebbendes motorrijtuig op 21 mei 1993 op de Plantage in Harderwijk stond geparkeerd, en zo ja – of belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting tijdig had voldaan. 5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5.3. Daaraan zijn mondeling geen gronden toegevoegd. 6. Beoordeling van het geschil (de ontvankelijkheid) 6.1. Belanghebbende heeft de voorzitter van de belastingkamer op de voet van artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht om toestemming om alsnog binnen een daartoe te stellen termijn een bezwaarschrift te mogen indienen tegen voormelde naheffingsaanslag parkeerbelasting. 6.2. Bij beschikking van 21 juni 1996 heeft de voorzitter machtiging verleend om binnen één maand na de datum van terpostbezorging van die beschikking (eveneens 21 juni 1996) bedoeld bezwaarschrift in te dienen. 6.3. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende het bezwaarschrift tijdig ingediend. 6.4. Door de machtiging van 21 juni 1996 tot het wederom indienen van een bezwaarschrift waren b en w gehouden opnieuw uitspraak te doen en bij tijdige indiening van het bezwaarschrift belanghebbende in zijn bezwaar te ontvangen. 6.5. Het vorenstaande brengt mee, dat nu het bezwaarschrift tijdig is ingediend de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. (de naheffingsaanslag) 6.6. B en w leveren met de door hen overgelegde naheffingsaanslag en de op ambtseed opgemaakte verklaring van de parkeercontroleur bewijs dat op 21 mei 1993 belanghebbendes motorrijtuig met kenteken *aa-11-bb stond geparkeerd op de Plantage te Harderwijk zonder dat vooraf de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. 6.7. Belanghebbende heeft in een brief aan b en w van 27 juni 1994, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, onder meer het volgende verklaard: “Op het op de aanslag genoemde tijdstip heb ik mijn auto, kenteken *aa-11-bb inderdaad geparkeerd op de “Plantage” te Harderwijk. De opmerking van de betreffende parkeercontroleur dat er geen parkeerkaart aanwezig zou zijn geweest is echter absoluut onjuist.” 6.8. In het bezwaarschrift van 18 juli 1996 betoogt belanghebbende evenwel, dat het hem pas onlangs is opgevallen dat als lokatie is opgegeven een parkeerterrein met de naam “Plantage”. Hij heeft daar evenwel nog nooit gestaan. Als hij de laatste jaren in Harderwijk is geweest, heeft hij steeds op het parkeerterrein “klooster” geparkeerd. 6.9. In het beroepschrift volhardt belanghebbende in deze laatste stelling en voegt hij daaraan toe, dat hij nooit heeft bedoeld te erkennen dat hij op de bewuste dag in Harderwijk heeft geparkeerd. 6.10. Het hof ziet geen aanleiding om de juistheid van het door b en w geleverde bewijs ter zake van het geparkeerd staan van belanghebbendes motorrijtuig op 21 mei 1993 op de Plantage in twijfel te trekken. Belanghebbendes niet consequente stellingname geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. 7. Slotsom Het beroep van belanghebbende is gegrond voorzover betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar en ongegrond voorzover betreft de nageheven belasting. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof – vernietigt de bestreden uitspraak; – verklaart het bezwaar ontvankelijk; – handhaaft de naheffingsaanslag; – gelast b en w aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 40,- te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Vellema als griffier. (A. Vellema)(J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 januari 1999