Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1459

Datum uitspraak1999-02-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22135
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nummer 97/22135 U i t s p r a a k op het beroep van de erven van X te Z (hierna te noemen: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de hun voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de vermogensbelasting. 1. Aanslag en bezwaar De aanslag is, na bezwaar, bij uitspraak van 31 oktober 1997 verminderd tot een, berekend naar een vermogen van ƒ 467 000 met toepassing van een belastingvrije som van ƒ 163 000 volgens tariefgroep III. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 5 november 1997 en aangevuld met een schriftelijke volmacht en een verklaring van erfrecht op 22 januari 1998. 2.2. Tot de stukken van het geding behoort het vertoogschrift. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 8 januari 1999 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede de inspecteur. 2.4. De notities van de pleidooien die de gemachtigde van belanghebbenden en de inspecteur bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden, met de door de gemachtigde overgelegde bijlagen, als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbenden verzoeken in beroep vermindering van de aanslag tot een, berekend naar en vermogen van ƒ 436 000 met inachtneming van dezelfde belastingvrije som. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Op 1 januari 1996 hield X, geboren in december 1930, in gemeenschap van goederen gehuwd met Y en, na in december 1995 ernstig ziek te zijn geworden, overleden op 21 januari 1996, 98% van de aandelen in het geplaatste en volgestorte kapitaal van de besloten vennootschap Bureau X (hierna: de BV) à nominaal ƒ 1 000. Zijn echtgenote hield 2% van die aandelen. 4.2. Op 1 januari 1996 bezat de BV alle aandelen in A B.V. De activiteiten van deze vennootschap zijn in 1994 aangevangen. De in die vennootschap geactiveerde ontwikkelingskosten ten belope van (afgerond) ƒ 217 000 waren door de BV voorgeschoten. 4.3. Voorts bezat de BV middellijk (door de Stichting administratiekantoor X) 280 ofwel 70% van de geplaatste en volgestorte gewone en 11 185 ofwel 100% van de cumulatief preferente aandelen à ƒ 100 in X B.V. De feitelijke activiteiten, die bestaan in de productie van en handel in machines en onderdelen, hebben plaats in X B.V.. 4.4. De certiWcaten van de overige 120 ofwel 30% van de gewone aandelen in X B.V. waren in het rechtstreeks bezit van haar directrice, B, aan wie wijlen X reeds ruim vóór 1 januari 1996 de directie over X B.V. had overgedragen. 4.5. De in guldens uitgedrukte resultaten van de voormelde deelnemingen bedroegen in 1994 en 1995: 1994 1995 in X B.V. – 306 931 + 140 769 in A B.V. – 192 919 – 100 192 – 499 850 + 40 577. 4.6. De resultaten van de BV waren over de jaren: 1992 ƒ 57 241,–; 1993 ƒ 43 745,–; 1994 ƒ 439 692,– negatief; 1995 ƒ 53 630,– negatief. 4.7. X B.V. had over 1996 een positief resultaat van ƒ 447 234 (vóór vennootschapsbelasting) behaald. Het overeenkomstige resultaat over 1997 beliep ƒ 892 364. 4.8. Volgens de geconsolideerde balans per 31 december 1995 bedroeg het zichtbare eigen vermogen van de BV ƒ 1 459 792. 4.9. Volgens de jaarstukken van X B.V. bedroeg op 31 december 1995 de boekwaarde van haar bedrijfsgebouwen en terreinen ƒ 986 603. 4.10. Bij de berekening van de waarde van haar aandelenpakket in X B.V. per 1 januari 1997 is B uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van die onroerende zaken van ƒ 1 700 000 bij een boekwaarde van ƒ 962 292. 4.11. De aandelen in de BV zijn incourant en zijn voor de vermogensbelasting voor de jaren 1993 tot en met 1996 aangegeven naar een waarde van ƒ 300000. Deze is bij de aanslagregeling voor die jaren gevolgd. 4.12. Alle certiWcaten van de onder 4.3 genoemde aandelen zijn op 27 januari 1997 verkocht en bij notariële akte van 27 maart 1997 geleverd aan de persoonlijke houdstermaatschappij van B voor de koopsom van ƒ 300 000. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de waarde in het economische verkeer van de onder 4.3 genoemde aandelen op 1 januari 1996 nihil bedroeg, zoals belanghebbenden bepleiten, dan wel ten minste ƒ 300 000, wat de inspecteur verdedigt. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.3.1. namens belanghebbenden: 5.3.1.1. Op de in 1997 behaalde formidabele winst was begin 1996 nog geen enkel zicht. 5.3.1.2. Het is onjuist bij de weging van het resultaat van de verschillende jaren aan dat over 1996 de factor 5 toe te kennen. Negatieve rentabiliteitswaarde moet worden meegerekend. Als na 1995 weer verlies was opgetreden, zou ook geen vennootschapsbelasting verschuldigd zijn geworden. 5.3.1.3. Het faxbericht van 19 december 1996 aan de voormelde weduwe met het aanbod tot de onder 4.12 bedoelde koop wordt hierbij overgelegd. 5.3.1.4. Deze procedure heeft mede belang voor het recht van successie. 5.3.1.5. Het resultaat van de BV was belanghebbenden eerst bekend uit bijlage 8 bij het vertoogschrift. De balans vertoonde een mager resultaat. Van B waren geen nadere gegevens te verkrijgen. Het positieve resultaat komt mede door de halvering van de afschrijvingen van bepaalde machines in verband met het geringere gebruik ervan als gevolg van stagnatie in de afzet. Wellicht is deze halvering ook reeds in 1994 toegepast. 5.3.1.6. De hogere intrinsieke waarde ligt aan het onroerend goed, dat bij liquidatie zijn boekwaarde zou opbrengen en bij een going-concern-overdracht iets meer dan de boekwaarde. 5.3.1.7. De koopsom van ƒ 300 000 die in maart 1997 kon worden verkregen is vrijwel gelijk aan het resultaat van X B.V. over 1996. 5.3.1.8. Begin 1996 had X B.V. ongeveer 30 werknemers; intussen zijn er dat 40. Ingeval van liquidatie zou de stille reserve van ƒ 2 000 000 gauw op zijn gegaan aan afvloeiingsregelingen. 5.3.1.9. Ook begin 1996 was B de beste gegadigde voor de overname van het 70%-belang. 5.3.1.10. Een negatief resultaat van ƒ 400 000 drukt de rentabiliteit aanzienlijk. 5.3.1.11. Over de ontwikkeling van het resultaat in 1996 waren van B geen nadere gegevens te verkrijgen. Het positieve resultaat was beïnvloed doordat de afschrijvingen op machines gehalveerd waren omdat deze in dat jaar weinig gebruikt waren. Het resultaat van de BV hing en hangt af van dat van twee dochterondernemingen. 5.3.2. door de inspecteur: 5.3.2.1. Blijkens de pleitnotities van de gemachtigde was het resultaat van de BV over 1996 belanghebbenden bekend. 5.3.2.2. De hogere prijs tot bieding waarvan B zich blijkens het zesde punt van het genoemde faxbericht tegenover mevrouw X-Y moreel verplicht voelde, ziet op de toestand van eind 1996. Reëel is het echter de toestand begin 1996 in ogenschouw te nemen. 5.3.2.3. Uit de winst- en verliesrekening van X B.V. over 1995 blijkt dat de afschrijvingen van de materiële vaste activa ƒ 80 000 hoger waren dan in 1994. 5.3.3. en namens belanghebbenden en door de inspecteur: Zij beschikken niet over cijfers van het resultaat van X B.V. in 1992 en 1993. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Op 1 januari 1996 had X B.V. een stille reserve in onroerende zaken die door de inspecteur wordt berekend op ƒ 1 133 300 en door belanghebbenden niet voldoende wordt betwist. 6.2. De inspecteur berekent de intrinsieke waarde de onder 4.3 bedoelde gewone aandelen op 1 januari 1996 aldus: het onder 4.8 bedoelde vermogen ƒ 1 459 792 70% van de onder 6.1 genoemde waarde ƒ 1 133 300 af: 70% van de onder 4.9 genoemde waarde ƒ 690 622 af: 20% latente vennootschapsbelasting over (ƒ 1 133 300 – ƒ 690 622 =) ƒ 442 678 ƒ 88 536 ƒ 1 813 934. 6.3. De inspecteur stelt, gezien de resultaten van de BV tot het jaar 1996, de rentabiliteitswaarde op nihil. 6.4. De inspecteur berekent de waarde van de onder 4.3 bedoelde gewone aandelen op 1 januari 1996 op (1? de intrinsieke waarde + 2? de rentabiliteitswaarde):3 = ƒ 604 645. 6.5. Blijkens zijn pleidooi erkent de inspecteur dat de positie van B verkoop van de meerbedoelde aandelen aan een derde onmogelijk maakte, zodat voor belanghebbenden twee mogelijkheden restten, te weten – hetzij het bod van B aanvaarden, – hetzij de BV liquideren. Voorts acht de inspecteur de laatste mogelijkheid niet aantrekkelijk wegens de positie waarin de erven verkeerden en het feit dat daarmee de (goede) naam van X aangetast zou kunnen worden. 6.6. De onder 4.12 vermelde omstandigheid en de erkenning door de inspecteur dat, afgezien van de mogelijkheid van liquidatie, B als enige gegadigde voor overname van de bedoelde aandelen in aanmerking kwam, leiden ertoe dat de gezochte waarde van de aandelen niet voldoende betrouwbaar kan worden benaderd met een berekening als onder 6.4 vermeld. 6.7. De omstandigheid dat de aandelen in X B.V. in januari 1997 door belanghebbenden op zakelijke basis zijn verkocht aan B, die niet bereid was meer te betalen dan ƒ 300 000, terwijl verkoop aan een ander blijkbaar niet, laat staan voor een hogere prijs, mogelijk was, maakt duidelijk dat de bij die verkoop behaalde prijs de waarde weergaf die het verkochte aandelenpakket in het economische verkeer op dat tijdstip had. 6.8. In dezen mist betekenis, dat wellicht langs theoretische weg de waarde van het pakket per 1 januari of 27 januari 1997 op een – aanzienlijk – hoger bedrag zou kunnen worden becijferd. Belanghebbenden konden nu eenmaal van de meest gerede gegadigde niet meer bedingen dan de genoemde ƒ 300000. De omstandigheid voorts dat de koopster aflossing (in termijnen) garandeerde van de vordering van de BV op X B.V. geeft evenmin reden om de op 27 januari 1997 verkochte aandelen hoger dan op ƒ 300 000 te waarderen. Die vordering was immers op de balans van de BV opgenomen voor het nominale bedrag. 6.9. Het enige aanknopingspunt voor de waarde in het economische verkeer is de vorenbedoelde verkoop in 1997, ruim twaalf maanden na de hier van belang zijnde peildatum. Een directe herleiding daaruit naar de waarde op de peildatum is echter, gelet op de onzekere vooruitzichten op die datum, evenmin mogelijk aan de hand van wat in dit geding is gestelde of gebleken over de winstontwikkeling gedurende die maanden. In het bijzonder kan het hof de inspecteur niet volgen in zijn gevolgtrekking dat, gezien het resultaat van X B.V. over 1996 van ƒ 447 234 (vóór vennootschapsbelasting) ook dat van de BV over 1996 positief zal zijn. Aan de resultaten van de deelnemingen over dat jaar komt immers slechts positieve betekenis toe voor zover deze aan het begin van dat jaar te verwachten waren. 6.10. Belanghebbenden stellen onweersproken dat X B.V. een kapitaalintensief bedrijf is. Volgens bijlage 9 bij het vertoogschrift neemt de post ‘machines en gereedschappen’ met ruim ƒ 4 500 000 verreweg de belangrijkste plaats in onder de activa en komt de balanstelling per eind 1995 uit op meer dan ƒ 7 000000. Tevens stellen belanghebbenden dat X B.V. een investeringsachterstand had, alsmede dat met banken gesproken is over herWnanciering doch zonder succes. Van een en ander blijkt uit de tot de stukken behorende notulen van de bestuursvergadering van de houdsterstichting X B.V. van 17 december 1996. De inspecteur maakt daartegenover niet aannemelijk dat de gunstige winstontwikkeling en het positieve resultaat over 1996 bij het begin van dat jaar te verwachten was. 6.11. Uit niets blijkt dat de mogelijkheden voor verkoop van de deelneming in X B.V. per 1 januari 1996 beter waren dan omstreeks 1 januari 1997. Integendeel is aannemelijk dat ook bij aanbieding ten verkoop op of omstreeks 1 januari 1996 B de enige gegadigde zou zijn en dat deze, gelet op de winstontwikkeling in de voorgaande jaren en de toenmalige moeilijke Wnanciële positie van X B.V., niet bereid zou zijn eveneens ƒ 300 000 te betalen maar een lager bedrag. Het hof schat dit bedrag in goede justitie op ƒ 175 000. Nu partijen kennelijk ervan uitgaan dat de waarde van de aandelen in de BV geheel bepaald wordt door de waarde van de deelneming in X B.V., volgt hieruit dat de waarde van de aandelen in de BV per 1 januari 1996 eveneens op ƒ 175 000 moet worden gesteld. 6.12. Het hof merkt hierbij op dat de stelling van belanghebbenden dat de vorderingen van de BV op A B.V. niet volwaardig zijn, in dezen zelfstandige betekenis mist, omdat bij de berekening van de waarde van de aandelen van de BV is uitgegaan van de geconsolideerde balans van de beide vennootschappen. 7. Slotsom Het beroep is in zoverre gegrond, dat het belastbare vermogen moet worden verminderd tot ƒ 467 000 – (ƒ 300 000 – ƒ 175 000) + (ƒ 269 000 [ondernemingsvrijstelling] – ƒ 175 000) ofwel ƒ 436 000. 8. Proceskosten De proceskosten van belanghebbenden zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten Wscale procedures te berekenen op 2x ƒ 710 x 0,25 = ƒ 355. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – vermindert de aanslag verder tot een, berekend naar een vermogen van ƒ 436 000 en met toepassing van de voormelde belastingvrije som; – gelast de inspecteur aan belanghebbenden het door hen gestorte grifWerecht van ƒ 80 te vergoeden; – veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden voor een bedrag van ƒ 355, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 8 februari 1999 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 1999