Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1467

Datum uitspraak1999-01-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM 98/2235
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vierde enkelvoudige belastingkamer nr. M 98/2235 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift d.d. 22 april 1998 naheffingsaanslagnummer : *Y.8. dagtekening aanslagbiljet : 13 februari 1998 soort belasting : motorrijtuigenbelasting datum controle : 7 oktober 1997 tijdvak : 3 juni 1997 tot en met 2 juni 1998 mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van beide partijen niet gehouden 1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel a, alsmede het slot, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna:de Wet) tekst tot 1 juli 1997, bedraagt de belasting voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en dat is ingericht als kampeerauto die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald een bedrag, gelijk aan de voor het motorrijtuig verschuldigde belasting over een tijdvak van drie maanden, het zogenaamde kwarttarief. 2. Artikel 30, derde lid, van de Wet (tekst tot 1 juli 1997), bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur voorwaarden en beperkingen kunnen worden gesteld met betrekking tot het gebruik van de weg en de bestemming, het uiterlijk en de inrichting van de in dit artikel genoemde motorrijtuigen. Een beperking gesteld aan de mate van het gebruik van de weg kan evenwel niet gelden met betrekking tot kampeerauto's en woonwagens. 3. Wat onder 'kampeerauto' moet worden verstaan, was tot 1 juli 1997 bepaald in het op het toenmalige artikel 30, derde lid, van de Wet stoelende artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Laatstgenoemde bepaling luidde: “Artikel 30 van de wet vindt toepassing voor een motorrijtuig dat is ingericht als kampeerauto: indien het motorrijtuig permanente voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van één of meer personen.” 4. In de Nota van toelichting bij artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit was onder meer het volgende opgemerkt: “De voorwaarden voor kampeer- en woonwagens (...) zien uitsluitend op de inrichting van deze motorrijtuigen. De voorwaarden voor kampeerauto's van het aanwezig zijn van permanente voorzieningen voor het verblijf, de verzorging en overnachting van personen ziet op het tenminste aanwezig zijn van een zitbank, een al dan niet opklapbare tafel, een keukeninrichting en een slaapgelegenheid.” 5. Bij de Wet van 12 juni 1997, Stb. 245, en het met deze wijzigingswet samenhangende Besluit van 12 juni 1997, Stb. 246, is met ingang van 1 juli 1997 de omschrijving van het begrip 'kampeerauto' uit artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit genomen en verplaatst naar het nieuwe artikel 2, aanhef en onderdeel g, van de Wet. Deze laatste bepaling luidt sedertdien: “In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder kampeerauto: een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid.” Na 1 juli 1997 is de toepassing van het kwarttarief van artikel 30 van de Wet voor kampeerauto's ongewijzigd gebleven. Het hiervoor in punt 2 vermelde derde lid van artikel 30 is vernummerd tot het vierde lid van dat artikel. De tekst van dit artikellid is niet gewijzigd. 6. De inspecteur stelt dat met betrekking tot belanghebbendes motorrijtuig niet kan worden gesproken van een kampeerauto in de zin van de Wet. Hij voert daartoe aan: – uit de term "tenminste aanwezig zijn' in de Nota van toelichting bij artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit, mag worden afgeleid dat het hier absolute minimum vereisten betreft; – 'verblijf' moet niet worden opgevat als 'het zich ophouden', maar in de betekenis van woongelegenheid; – aanwezigheid van stahoogte en een bepaalde mate van bewegingsvrijheid is daarbij vanzelfsprekend; – in het spraakgebruik is duidelijk wat met camper, kampeerwagen of kampeerauto wordt bedoeld; dit soort motorrijtuigen zal door de aard van de inrichting in het algemeen slechts beperkt gebruik van de weg maken; – een stationwagen, een jeepachtig model auto of een zogenoemde ruimtewagen, die hun functie van dagelijks vervoermiddel niet hebben verloren zullen door hun uiterlijke verschijning niet licht als kampeerauto worden aangeduid; de wetgever heeft zeker niet bedoeld dit soort motorrijtuigen als kampeerauto te beschouwen. 7. Het hof is van oordeel, dat in de wettelijke bepalingen inzake kampeerauto's, in het bijzonder de bepalingen inzake de mogelijkheid van verblijf, verzorging en overnachting, naast de vervoersfunctie de woonfunctie van een kampeerauto centraal staat. Kortom: een kampeerauto moet kunnen dienen als een kleine woning. Daarbij is naast de aanwezigheid van enkele permanent aangebrachte essentiële voorzieningen een zekere leefruimte, onder meer in de vorm van de mogelijkheid van rechtopstaan voor een volwassen persoon van gemiddelde lengte, vereist. Deze uitleg sluit naar het oordeel van het hof ook aan bij hetgeen in het spraakgebruik onder een kampeerauto wordt verstaan. 8. Het motorrijtuig van belanghebbende voldoet niet aan deze omschrijving. Het motorrijtuig is een lange versie van een jeepachtige, een Landrover uit 1983, heeft een hoogte van 119 cm en is ingericht met een aantal voorzieningen die ook in een kampeerauto aanwezig plegen te zijn. Het dak is niet verhoogd. De ruimte voor verblijf is zodanig beperkt, onder andere rechtop staan is niet mogelijk, dat van een echte verblijfsfunctie niet kan worden gesproken. Een zodanig motorrijtuig is niet aan te merken als een kampeerauto. 9. De enkele omstandigheid dat de RDW voor het onderhavige motorrijtuig op het kentekenbewijs 'kampeerauto' heeft vermeld, brengt niet mee dat daardoor de inspecteur is gehouden het kwarttarief toe te passen. 10. De inspecteur heeft gesteld, dat tot 22 september 1997 zonder enige toetsing zijnerzijds het kwarttarief is toegestaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, dat de inspecteur over de vraag of belanghebbendes motorrijtuig als kampeerauto is aan te merken op 22 september 1997 een bewuste standpuntbepaling heeft afgegeven. 11. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. proceskosten: Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 1999 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (I.B.Vermeulen-Post)(T.J.Matthijssen) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 februari 1999