Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1470

Datum uitspraak1999-02-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/00032
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nummer 97/00032 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorssel (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1996 opgelegde na te melden aanslagen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag in de afvalstoffenheffing is, met die in de rioolhefWng gebruikers en het rioolgeld, verenigd op één biljet genummerd 1, betreft het perceel a-straat 1 en bedraagt ƒ 396,–. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het college bij uitspraak van 11 december 1996 de aanslagen gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 9 januari 1997 en aan- gevuld op 18 maart 1997 en 15 april 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift alsmede de conclusies van re- en dupliek. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 3 december 1998 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende alsmede de woordvoerders van het college. 2.4. Bij aangetekende brief van de grifWer van 4 december 1998 zijn van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar – die te dezen de bevoegdheden van het college heeft overgenomen – schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast; de desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken. 2.5. Bij de voortgezette mondelinge behandeling op 29 januari 1999 is belanghebbende gehoord en is het college met schriftelijke kennisgeving aan het hof niet verschenen. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep vermindering van de aanslag in de afvalstoffenhefWng tot een, berekend naar het eenpersoonstarief. 3.2. Het college concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Bij het begin van het jaar 1996 voerde belanghebbende in het voormelde perceel samen met zijn echtgenote een tweepersoonshuishouden. 4.2. Op 24 november 1998 heeft de grifWer aan de voormelde ambtenaar geschreven, voor zover hier van belang: ‘In het vertoogschrift van het college van burgemeester en wethouders van 13 juni 1997, uw referentie 2, worden als bijlagen onder meer vermeld “verordening” en “publicatie tariefsverhoging”. Hiervan zijn echter slechts de “Verordening reinigingshefWngen 1992” (raadsbesluit 28 november 1991) en een op 26 oktober 1995 vastgestelde wijzigingsverordening overgelegd. Namens de zevende enkelvoudige belastingkamer verzoek ik u, vóór de mondelinge behandeling op 3 december aanstaande ook de voorafgaande wijzigingsverordeningen alsmede de voormelde “publicatie” toe te zenden, bij voorkeur in drievoud, zodat ik tijdig een exemplaar van een en ander kan doorzenden aan de belanghebbende. Voor uw medewerking zeg ik u bij voorbaat dank.’ De gevraagde stukken zijn niet toegezonden. 4.3. De onder 2.4 genoemde brief luidt voor zover hier van belang: ‘De mondelinge uitspraak die na de mondelinge behandeling van de bovenvermelde zaak op 3 december 1998 is aangezegd voor 17 december 1998 kan geen doorgang vinden. Na afloop van de zitting is het hof gebleken dat wezenlijke informatie ontbreekt. Om te kunnen beoordelen of de aanslag stoelt op een naar de eis der wet bekendgemaakte verordening (zie de arresten van de Hoge Raad van 24 december 1997, Belastingblad 1998, blzz. 146, 148 en 320) en, zo ja, welke, verzoekt het hof u, afschriften over te leggen van de wijzigingsverordeningen van de “Verordening reinigingshefWngen 1992” (vastgesteld bij raadsbesluit van 28 november 1991) die zijn voorafgegaan aan de wijzigingsverordening van 26 oktober 1995, alsmede van de “publicatie tariefsverhoging” die in het vertoogschrift onder de bijlagen is vermeld maar daarbij niet is ingezonden. De gevraagde stukken zie ik gaarne tegemoet vóór 16 december 1998 en wel in tweevoud, zodat ik één exemplaar kan doorzenden aan de belanghebbende, die zich daarover vervolgens zal kunnen uitlaten.’ De gevraagde inlichtingen zijn niet verstrekt. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende ten onrechte niet in de hefWng is betrokken naar het tarief dat geldt voor een perceel dat door slechts één persoon wordt gebruikt, wat hijzelf bepleit doch het college betwist. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is op 29 januari 1999 mondeling door belanghebbende toegevoegd – zakelijk weergegeven: 5.3.1. De burger wordt door de gemeente niet behoorlijk behandeld, getuige ook het hier in kopie overgelegde artikel uit het Gelderse Dagblad van 31 oktober 1997 getiteld ‘Onroerende-zaakbelasting Gorssel iets minder omhoog’. 5.3.2. Zijn voorkeur gaat uit naar het in andere gemeenten wel toegepaste systeem van weging van het ter inzameling aangeboden vuil, omdat alleen dan recht wordt gedaan aan het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. 5.3.3. Hij verlangt geen reiskostenvergoeding van de gemeente. 6. Beoordeling vooreerst ambtshalve 6.1. Volgens artikel 14, derde lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken zal het gerechtshof bij de beslissing der zaak met een weigering door één der partijen om inlichtingen te verstrekken die van haar op de voet van het eerste lid van dat wetsartikel zijn ingewonnen, zodanig rekening houden als het zal menen te behoren. 6.2. Aan de verzoeken om overlegging van de onder 4.2 en 4.3 bedoelde stukken heeft het college niet voldaan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verordening tot wijziging van de Verordening op de hefWng en invordering van afvalstoffenhefWng en reinigingsrechten 1992 (raadsbesluit van 26 oktober 1995, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 8 maart 1996 onder nummer WE96.11524/BV322) niet naar de eis van de wet en de voormelde jurisprudentie bekend was gemaakt toen de bestreden aanslag werd opgelegd. Dit geldt insgelijks voor eventuele andere wijzigingen van de voormelde Verordening die na 31 december 1993 zijn goedgekeurd. De onderhavige hefWng is daardoor slechts terug te voeren op die Verordening zelf, die is vastgesteld bij raadsbesluit 28 november 1991 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 28 februari 1992, nr. 92.002001, derhalve voordat de huidige Gemeentewet (wet van 14 februari 1992, Stb. 96) krachtens haar artikel 309 in verbinding met hoofdstuk XIII, artikelen 1 en 2, van de Invoeringswet Gemeentewet (Stb. 1993, 610) met ingang van 1 januari 1994 in werking was getreden. 6.3. Van de zo-even genoemde Verordening luidt artikel 5: 1. De belasting bedraagt per belastingjaar f 221,28 per perceel. 2. Indien een perceel slechts door één persoon wordt gebruikt, bedraagt de belasting per belastingjaar f 158,76 per perceel. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. Op grond van artikel 15.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer in verbinding met de artikelen 269 en 270 van de gemeentewet zoals deze tot 1 januari 1994 luidde, behoort de vaststelling van het tarief van de afvalstoffenhefWng tot de uitsluitende bevoegdheid van de raad, behoudens de vereiste hogere goedkeuring. 7.2. Voor ingrijpen van de rechter is slechts plaats, indien de tariefopbouw duidelijk leidt tot een willekeurige en onredelijke hefWng die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het instellen van de afvalstoffenhefWng niet op het oog kan hebben gehad, of indien de gemeentelijke wetgever bij het vaststellen van een tarief had moeten beseffen dat hiermee de opbrengstlimiet zou worden overschreden die besloten ligt in de woorden «ter bestrijding van de kosten» van artikel 15.33 voormeld, eerste lid, althans zo tijdig vóór het opleggen van de onderhavige aanslag tot dat besef is gekomen of had moeten komen dat hij het tarief nog had kunnen aanpassen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1997, nr. 31 096, FED 1997/572, BNB 1997/290*, Belastingblad 1997, blz. 572). Niet is gesteld of gebleken dat zich hier één van de bedoelde gevallen voordoet. 7.3. Een tariefbepaling als in het aangehaalde artikel 5 is vervat, volgens welke – kort gezegd – een eenpersoonshuishouden een korting van 28¼% op het voor meerpersoonshuishoudens geldende tarief krijgt, kan niet gezegd worden willekeurig of onredelijk te werken. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat gelijke tarieven voor twee- en meerpersoonshuishoudens verhoudingsgewijs minder gunstig zijn voor de eerstgenoemde categorie, waartoe hij behoort. De hoogte van de bedragen die met de tarieven gemoeid zijn, leidt evenwel niet tot het oordeel dat deze tariefsdifferentiatie op onaanvaardbare wijze de rechtvaardigheid opoffert aan de doelmatigheid. Tussen beide vindt artikel 5 voormeld een evenwicht dat een objectieve en – gelet op de eisen van de hanteerbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling – voldoende redelijke rechtvaardiging vormt voor gelijke behandeling van huishoudingen die door twee en van die welke door meer personen worden bewoond. De tweepersoonshuishouding van belanghebbende wordt niet ongeoorloofd gediscrimineerd door toepassing van het in artikel 5, eerste lid, genoemde tarief. 7.4. Voorts behoeft het gewicht en/of het volume niet de (enige) maatstaf te zijn waarnaar de afvalstoffenhefWng wordt geheven, daar het individuele belang bij de verplichte inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in het algemeen verder reikt dan die van het eigen afval. 7.5. De overige stellingen van belanghebbende raken niet de juistheid van de bestreden aanslag en behoeven daarom geen verdere bespreking. 8. Slotsom Op grond van hetgeen onder 6 is geoordeeld, moet de aanslag worden verminderd tot ƒ 221,28. 9. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten Wscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 10. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van het college voor zover daarbij de aanslag in de afvalstoffenhefWng is gehandhaafd; – vermindert die aanslag tot ƒ 221,28; – bevestigt de uitspraak van het college voor het overige; – gelast het college aan belanghebbende het door hem gestorte grifWerecht van ƒ 75 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 3 februari 1999 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. (W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 februari 1999