Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1472

Datum uitspraak1998-12-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20436
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20436 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Douane aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 29 mei 1997 op bezwaar soort belasting : belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) beschikking d.d. : 19 maart 1997 mondelinge behandeling : op 4 december 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : de inspecteur van de Belastingdienst/Douane District *P waarbij niet verschenen : belanghebbende met schriftelijke kennisgeving d.d. 30 november 1998 aan het hof Gronden: 1. Belanghebbende, die in Nederland woont, is mededirecteur/medeaandeelhouder van het te *Q (BRD) gevestigde automobielbedrijf Autohandel *X GmbH. Door deze vennootschap is hem een in Duitsland geregistreerde personenauto met het kenteken *aaa-bb-11 ter beschikking gesteld. 2. Bij beschikking d.d. 19 maart 1997 is aan belanghebbende met betrekking tot deze auto een op de voet van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992 (Besluit) vrijstelling verleend. Blijkens de koptekst van bijlage 1 bij de beschikking geldt de vrijstelling voor de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd; dit is onder "1.2 WOON-WERKVERKEER." nader aldus omschreven dat de werkplaats is gelegen aan de *a-strasse 6, *00001 *Q en de verblijfplaats hier te lande aan de *b-weg 70 te *Z is. 3. In geschil is, of belanghebbende a. terecht geen zogenoemde uitgebreide vrijstelling op de voet van artikel 2 van het Besluit is verleend. b. zich terecht beroept op het bepaalde in artikel 718, lid 7 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek (TCDW). 4. Volgens artikel 2, voormeld eerste lid, onderdeel c, wordt de daar bedoelde vrijstelling verleend indien de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen beslissende invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de auto wordt geregistreerd. Volgens artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt de daar bedoelde, beperkte, vrijstelling verleend voor auto's die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een in de vorm van een vennootschap opgerichte onderneming, mits de houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c. 5. Belanghebbende is medeaandeelhouder van de GmbH. Voorts gaat de inspecteur terecht ervan uit dat belanghebbende, als degene die naar hij zelf stelt het bedrijf bestuurt en dus als gevolg van de arbeidsverhouding, beslissende invloed kan uitoefenen op de onder 4 bedoelde beslissing. Op belanghebbende rust dan ook de bewijslast van het tegendeel. Hij voert echter geen enkel gegeven aan waaruit zulks volgt. 6. Het hof merkt daarbij op dat het redelijk is aan personen die als werknemer niet zelf kunnen beslissen in welk land het motorrijtuig wordt aangeschaft en geregistreerd een ruimere vrijstelling te verlenen dan aan personen die zulks wel zelf kunnen beslissen. 7. Artikel 718 TCDW bepaalt dat gebruikmaking van de regeling tijdelijke invoer wordt toegestaan voor wegvoertuigen voor bedrijfsdoeleinden. 8. Op grond van artikel 670 TCWD moet onder "gebruik voor bedrijfsdoeleinden" worden verstaan: "Het gebruik van een vervoermiddel voor het vervoer van personen tegen vergoeding, of industrieel of commercieel goederenvervoer, al dan niet tegen vergoeding". Het gebruik dat belanghebbende van de onderhavige auto wenst te maken, te weten het bezoeken van leveranciers en afnemers in Nederland, valt daar niet onder. Artikel 718 TCDW is in dezen dan ook niet van toepassing. 9. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. Proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 december 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 1998