Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1473

Datum uitspraak1998-11-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20718
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20718 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : wijlen *X te : *Z ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en Successie aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 23 juni 1998 op bezwaar soort belasting : recht van successie verkrijging : 1996 mondelinge behandeling : op 3 november 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes weduwe *X-Y, alsmede de inspecteur voornoemd Gronden: 1. Voor de toepassing van de Successiewet 1956 (de Wet) wordt aanverwantschap met bloedverwantschap gelijkgesteld, doch na de ontbinding van het huwelijk dat de aanverwantschap deed ontstaan, alleen indien het door de dood is ontbonden (artikel 19, lid 1, letter b van de Wet). 2. Wijlen belanghebbende, geboren in 1943 en overleden op 10 september 1998, is na de scheiding destijds van zijn ouders, bij zijn moeder gaan wonen. De vader is daarna in de loop van 1951 in het huwelijk getreden met *A, welk huwelijk in 1983 door echtscheiding is ontbonden. Vanaf september 1984 evenwel hebben betrokkenen - ongehuwd - samengewoond. Belanghebbendes vader is in 1988 overleden. 3. Op 17 maart 1986 hebben de betrokkenen ieder een zogenaamd "langstleven testament" laten opmaken. *A benoemde daarin, in geval zij gelijktijdig met of na de man zou komen te overlijden, diens zoon tot enig erfgenaam. In januari 1989 heeft zij dit testament herroepen en - thans wijlen - belanghebbende, haar broer en haar zuster ieder voor 1/3 deel tot erfgenaam aangewezen. 4. *A is op 20 juli 1996 overleden en de inspecteur heeft op de verkrijging ad ƒ 18.383,- door wijlen belanghebbende het tarief van 41% toegepast, behorend bij indeling in tariefgroep III. 5. Nu het huwelijk van belanghebbendes vader niet door zijn overlijden, maar door echtscheiding is ontbonden, kan de tussen belanghebbende en *A bestaand hebbende aanverwantschap niet worden gelijkgesteld met bloedverwantschap. De omstandigheid dat betrokkenen daarna gedurende een viertal jaren blijkbaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, is in dezen niet van belang. 6. De feiten laten voorts niet de conclusie toe dat wijlen belanghebbende als pleegzoon van *A kan worden beschouwd. Hij is immers niet in de periode van 1951 tot het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, gedurende een periode van vijf jaren uitsluitend door *A, al dan niet tezamen met haar echtgenoot, belanghebbendes vader, als eigen kind onderhouden en opgevoed (artikel 19, lid 2, van de Wet). 7. Belanghebbendes beroep is ongegrond. Proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 november 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 1998