Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1497

Datum uitspraak1995-01-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers29677
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 1993 betreffende de hem voor het jaar 1988 op gelegde aanslag in de inkomstenbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 52.159,--, waarvan een gedeelte, groot f 1.788,--, belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1988 (hierna: de Wet). Belanghebbende is in zijn bezwaar tegen de aanslag niet ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, belang hebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de aanslag gehandhaafd. 2. Geding in cassatie. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende bereikte in 1988 de leef tijd van 65 jaar. In verband daarmee is hem een af koopsom van een ouderdomsrente in de zin van de Invaliditeitswet 1919 ten bedrage van f 1.788,96 toegekend. De afkoop heeft plaatsgevonden op grond van artikel 32 c van de Liquidatiewet invaliditeitswet ten, welke bepaling in die wet is opgenomen ingevolge de Wet van 26 mei 1976, Stb. 296 tot nadere wijziging van de Liquidatiewet invaliditeitswetten. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de afkoopsom, als genoten ter vervanging van te derven inkomsten, geheel behoort tot de inkomsten als zijn bedoeld in artikel 31, lid 1, van de Wet. Dit oordeel is juist. Voor zover belanghebbendes klachten tegen dit oordeel zijn gericht falen zij. Belanghebbendes betoog dat de afkoopsom slechts is belast tot het gedeelte dat uit komt boven het bedrag van de premies die voor rekening van belanghebbende zijn gekomen, faalt omdat belanghebbende de voor zijn rekening gekomen premies als premies voor lijfrenten ten laste van zijn in komen had kunnen brengen. 3.3. Belanghebbendes klacht dat het bedrag van de afkoopsom voor zover dit het bedrag aan betaalde premies te boven gaat aangemerkt moet worden als rente in de zin van artikel 47 a van de Wet faalt even eens, nu met betrekking tot dat bedrag geen sprake is van rente van schuldvorderingen als bedoeld in artikel 47 a van de Wet. 3.4. Het Hof heeft tenslotte belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat naar 's Hofs oordeel geen sprake is van gelijke gevallen welke voor de heffing van de inkomstenbelasting gelijk moeten worden behandeld. Dit oordeel heeft het Hof gegrond op het oordeel dat de afkoop in de zogenaamde tweede liquidatiefase - waarbij het ging om meer bescheiden afkoopsommen - voorzag in een terug gaaf van het betaalde bedrag aan premies vermeerderd met een zekere interest, terwijl de ten aanzien van belanghebbende toegepaste afkoopregeling een ander karakter had, te weten het tegen contante waarde van die renten afkopen van de aanspraak op nog niet ingegane ouderdoms- en weduwerenten. Deze oordelen zijn juist. Voor zover belanghebbendes klachten tegen deze oordelen zijn gericht falen zij. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--. Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 18 januari 1995.