Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1501

Datum uitspraak1996-09-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31521
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 augustus 1995 betreffende een verzoek tot een veroordeling in de proceskosten ingevolge artikel 5a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 1. Geding voor het Hof Bij de intrekking van een beroepschrift betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 is op 11 juli 1995 een verzoek gedaan om de Inspecteur te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof. Het Hof heeft de Staat veroordeeld aan belanghebbende f 710,-- aan proceskosten te vergoeden. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dat stuk kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt dit stuk in te dienen. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat, gelet op het lichtvaardig afwijzen van het bezwaarschrift en het, na het indienen van het beroepschrift, zonder blikken of blozen mededelen dat het bezwaarschrift alsnog gegrond dient te worden verklaard, een hogere kostenveroordeling in de rede ligt dan het op grond van het bepaalde in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken jo. de artikelen 1, lid 1, aanhef en let ter a, en 2, lid 1, aanhef en letter a, van het Be sluit proceskosten fiscale procedures (hierna: het Besluit) te vergoeden bedrag van f 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat onvoldoende aanleiding bestaat met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit een hoger bedrag dan f 710,-- toe te wijzen. Hierin ligt besloten het oordeel dat zich te dezen niet heeft voorgedaan een bijzondere omstandigheid als bedoeld in laatstgenoemd artikellid. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting van het bepaalde in dat artikellid en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden ge toetst; het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel, dat zich tegen dat oordeel keert, kan derhalve niet tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 4 september 1996 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken