Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1514

Datum uitspraak1995-02-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30036
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 1993 betreffende na te melden navorderings aanslag in de premieheffing volksverzekeringen. 1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende, die aanvankelijk voor het jaar 1986 was aangeslagen in de premieheffing volks verzekeringen naar een premie-inkomen van f 22.815,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van f 52.202,--, met een verhoging van de nagevorderde premie van 100 percent, van welke verhoging bij besluit van de Inspecteur geen kwijt schelding is verleend. Belanghebbende is tegen die aanslag en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ontvankelijk heeft verklaard, deze navorderingsaanslag heeft gehandhaafd en dit besluit heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden, doch heeft zich met betrekking tot 's Hofs oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. R.H. Dormeier, advocaat te Leiden. 3. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak Nu het beroep van belanghebbende betrekking had op aangelegenheden die tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, kon het Hof daarop, gelet op het bepaalde in artikel 54, lid 4, van de Algemene Ouderdomswet (tekst tot 1 januari 1990) nog geen beslissing nemen. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de zaak verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. 4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald. 5. Beslissing. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiƫn aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na de uitspraak in het openbaar van dit arrest zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is op 1 februari 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.