Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1530

Datum uitspraak1995-04-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30240
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.105,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Voor de tussen partijen in geschil zijnde vraag of de reiskosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het bijwonen van de plechtige steenzetting in Israël op het graf van zijn in 1990 overleden schoonmoeder uitgaven ter zake van overlijden als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vormen, is beslissend niet alleen of deze kosten naar aard en omvang normaal zijn - in de uitspraak van het Hof ligt besloten dat in het onderhavige geval aan dit vereiste is voldaan -maar ook of zij moeten worden beschouwd als te zijn gemaakt in rechtstreeks verband met het overlijden. 3.2. Kosten van grafbedekking, waaronder de kosten van een grafsteen, behoren tot de uitgaven in evenbedoelde zin. Uitgaven voor het bijwonen van een plechtige steenzetting staan evenwel in een te ver verwijderd verband tot het overlijden om als uitgaven in die zin te kunnen worden aangemerkt. De onderhavige reiskosten staan dan ook in een te ver verwijderd verband tot het overlijden van belanghebbendes schoonmoeder om voor aftrek in aanmerking te kunnen komen. Hierbij is niet van belang, gelijk het Hof aannemelijk heeft geacht, dat belanghebbende zich redelijkerwijs niet aan het bijwonen van de steenzetting kon onttrekken. Het middel faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 5 april 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.