
Jurisprudentie
AA1569
Datum uitspraak1995-05-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30302
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30302
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.145,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 108.031,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, werkzaam als universitair hoofddocent, heeft voor het bezoeken van congressen en cursussen in het onderwerpelijke jaar in totaal ƒ 5.605,-- aan kosten gemaakt. Hieronder is begrepen een bedrag van ƒ 3.744,50, te weten ƒ 824,50 ter zake van een congres alwaar belanghebbende tweemaal heeft gefungeerd als voorzitter van een deelsymposium, een lezing heeft verzorgd, gepubliceerd in het congresboek, zomede een video-demonstratie van zijn werk met psychotische patiënten heeft gegeven en een bedrag van ƒ 2.920,-- ter zake van een tweetal congressen alwaar belanghebbende een lezing heeft gehouden respectievelijk een tweetal video-demonstraties heeft verzorgd. 3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat belanghebbende de onder 3.1 genoemde congressen heeft bezocht niet als bezoeker, doch teneinde aldaar op uitnodiging een eigen inbreng te leveren en dat hij deze ook daadwerkelijk heeft geleverd. Daarvan uitgaande heeft het Hof het bedrag van ƒ 3.744,50 volledig in aftrek toegelaten op grond van zijn oordeel dat de aftrekbeperking van artikel 36, lid 2, aanhef en letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, hierna: de Wet, uitsluitend betrekking heeft op bezoek van congressen en dergelijke, waar men slechts als bezoeker aanwezig is. Tegen dat oordeel keert zich het middel terecht. 3.3. Uit de tekst van artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet valt het door het Hof gemaakte onderscheid niet af te leiden, terwijl ook in de in het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 1994, nr. 29.869, BNB 1995/8 weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling geen aanknopingspunten zijn te vinden voor dat onderscheid. Van de ten laste van belanghebbende gekomen kosten ten bedrage van ƒ 5.605,-- kan derhalve slechts ƒ 3.250,-- als aftrekbare kosten in aanmerking genomen worden. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 3 mei 1995 en in het openbaar uitgesproken.