Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1609

Datum uitspraak1995-06-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30450
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 1994 betreffende na te melden geschrift van de Inspecteur. 1. Geschrift van de Inspecteur en geding voor het Hof Bij brief van 1 mei 1992 aan de Inspecteur heeft X met betrekking tot een aansprakelijkstelling van A voor de aan de naamloze vennootschap naar Antilliaans recht B N.V. te Q (Aruba) voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, bezwaar gemaakt tegen die aanslag en tevens verzocht hem op grond van artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te machtigen het bezwaarschrift in te dienen. Bij geschrift, gedateerd 6 mei 1992, heeft de Inspecteur aan X, voor zover te dezen van belang, medegedeeld, dat bezwaar tegen de aanslag niet mogelijk is daar met betrekking tot dezelfde aanslag reeds een beroepsprocedure heeft plaatsgevonden; dat hij op het verzoek inzake de machtiging ex artikel 41 voornoemd niet ingaat; en dat het geschil, het door A niet accepteren van de aansprakelijkstelling, met de Ontvanger is. Het door X tegen dit geschrift van de Inspecteur bij het Hof ingestelde beroep is door het Hof niet-ontvankelijk verklaard. 2. Geding in cassatie X heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de klachten Het Hof heeft overwogen dat X geen machtiging van genoemde vennootschap kon overleggen voor zover het beroep is gericht tegen de aan die vennootschap opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, dat hij voorts niet is gemachtigd namens A op te treden voor zover het beroep is gericht tegen diens aansprakelijkstelling, alsmede dat voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van een verzoek om een vergunning als bedoeld in artikel 41, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dit beroep niet is gericht tegen een uitspraak van de Inspecteur. Aangezien deze gronden 's Hofs - juiste - oordeel dat X niet ontvankelijk is in zijn beroep, zelfstandig dragen, kunnen de klachten noch voor zover zij zich tegen dit oordeel keren, noch voor zover zij zich richten tegen hetgeen het Hof overigens heeft overwogen, tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 21 juni 1995 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.