Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1718

Datum uitspraak1996-10-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31575
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 1995 betreffende de hem opgelegde aanslag in de landinrichtingsrente voor het jaar 1994. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag opgelegd in de landinrichtingsrente ten bedrage van f. 75,79, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is gehecht aan dit arrest. 2. Geding in cassatie 2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroep schrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klacht 3.1. De bezwaren, die belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, betreffen - voor zover zij niet betrekking hebben op de wijze waarop de ruilverkaveling destijds is uitgevoerd en om die reden door het Hof buiten beschouwing moesten worden gelaten- de omvang van de kosten die ten behoeve van de ruilverkaveling "A" zijn gemaakt voor zover die kosten volge de lijst der geldelijke regelingen ten laste van belanghebbende komen. 3.2. In artikel 229, lid 4, van de Landinrichtingswet is bepaald dat tegen de omvang van het bedrag van de kosten als de in 3.1 bedoelde geen bezwaar of beroep als bedoeld in Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is toegelaten. 3.3. Hieruit volgt dat het Hof niet bevoegd was om in zijn oordeel over de rechtsgeldigheid van de aan belanghebbende opgelegde aanslag vorenbedoelde bezwaren van belanghebbende te betrekken. 3.4. De van een andere opvatting uitgaande klacht faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 30 oktober 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Van Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Aan belanghebbende wordt, gelet op artikel 5, lid 1, tweede volzin, en lid 3, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken door de Griffier van de Hoge Raad terugbetaald een bedrag van ƒ 225,-- wegens teveel geheven griffierecht.