Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1728

Datum uitspraak1996-09-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31448
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1995 betreffende de haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 127.063,--, waarvan een bedrag van ƒ 99.006,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1989). Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Aan de juistheid van 's Hofs oordeel doet niet af dat de Staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat het in artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bedoelde voordeel in de jaren 1985 tot en met 1988 niet leidde tot inhouding van loonbelasting en ook niet een verplichte aanslag in de inkomstenbelasting tot gevolg had. De daarop betrekking hebbende resolutie van 30 september 1974, no. B74/20969, Vakstudie Nieuws 1974, blz. 907, strekte immers niet ertoe dat het evenbedoelde voordeel voor de berekening van het in artikel 57, lid 2, van de Wet nader omschreven gemiddelde jaarinkomen buiten aanmerking zou blijven. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 25 september 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.