Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1753

Datum uitspraak1996-11-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31835
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 november 1995 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 97.681,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Bij ambtshalve gegeven beschikking van de Inspecteur is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.325,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur was verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur terecht belanghebbendes uitgaven voor door hem als "medicijnen alternatieve geneeskunde" aangeduide middelen niet als buitengewone lasten ter zake van ziekte in aanmerking genomen. Daartoe heeft het Hof beslissend geacht dat de betrokken middelen als voedingssupplementen plegen te worden gebruikt zodat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de middelen niet voor andere doeleinden dan als geneesmiddelen worden gebruikt. 3.2. In cassatie bestrijdt belanghebbende dat oordeel in de eerste plaats met het betoog dat het niet om de verschillende toepassingsmogelijkheden van het middel gaat maar om de specifieke toepassing in dit geval. Deze klacht faalt: het oordeel van het Hof dat te dezen de aan het slot van 3.1 weergegeven voorwaarde moet worden gesteld is juist (HR 23 juni 1982, nr. 20 443, BNB 1983/31 en HR 20 april 1983, nr. 21 451, BNB 1983/180). 3.3. 's Hofs oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige middelen niet voor andere doeleinden dan als geneesmiddel plegen te worden gebruikt kan, als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Voor zover de klachten tegen dit oordeel zijn gericht falen zij eveneens. 3.4. De klacht ten slotte dat het Hof zou hebben overwogen dat de betreffende middelen door belanghebbende als voedingssupplementen zijn gebruikt, berust op een verkeerde lezing van de uitspraak van het Hof en faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 27 november 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.