
Jurisprudentie
AA1814
Datum uitspraak1996-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30152
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30152
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 februari 1994 betreffende na te melden aan X en Y te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof. 1.1. Aan belanghebbenden is voor het tijdvak 1987 een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet opgelegd ten bedrage van ƒ 123,50 zonder toepassing van een verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Inspecteur) gehandhaafd. 1.2. Belanghebbenden zijn tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie 2.1. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De Advocaat-Generaal Loeb heeft op 29 december 1995 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbenden, tot wier bedrijf 23 hectaren landbouwgrond behoren, houden pluimvee. De geproduceerde mest is droge pluimveemest in de zin van de Regeling differentiatie overschotheffing II van 11 november 1988, Nr. J88/11934, Stcrt. 223 (hierna: de Regeling) en wordt geheel gebruikt op de tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Voor het Hof was in geschil de vraag of belanghebbenden aanspraak hebben op toepassing van het gereduceerde tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat, als bedoeld in artikel 6 gelezen in samenhang met artikel 3 van de Regeling. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat onder "afgevoerde droge pluimveemest" als bedoeld in voormelde artikelen ook moet worden begrepen de rechtmatig op de eigen grond aangewende droge pluimveemest. 3.3. Dit oordeel wordt in cassatie terecht bestreden. De tekst van de bij Wet van 6 april 1989, Stb. 133, goedgekeurde Regeling en de daarbij behorende Toelichting laten niet toe dat in de Regeling onder "afgevoerde droge pluimveemest" iets anders wordt verstaan dan droge pluimveemest die van het bedrijf waar hij is geproduceerd, naar elders is vervoerd. Daarvan is geen sprake indien en voor zover op het bedrijf geproduceerde mest wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende grond. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens voor wat betreft de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt terugbetaald het door deze ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak van het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 24 april 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.