
Jurisprudentie
AA1898
Datum uitspraak1996-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30939
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30939
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 december 1994 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 31 mei 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de termijn van 8 weken genoemd in artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten Het beroepschrift in cassatie strekt ten betoge dat het voor de behandeling voor het Hof verschuldigde griffierecht niet tijdig kon worden betaald ten gevolge van een vertraging opgelopen bij de afhandeling door de gemeente Q van belanghebbendes verzoek om het griffierecht namens belanghebbende te betalen. Ook indien de aangevoerde reden voor de vertraging juist zou zijn, vormt een en ander geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat van een na afloop van de gestelde termijn gedane betaling zou kunnen worden gezegd dat het recht is gestort zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het Hof heeft derhalve terecht het verzet ongegrond verklaard.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 6 maart 1996 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.