Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1917

Datum uitspraak1996-07-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30845
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 oktober 1994 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslagen in het rioolrecht/aansluitrecht riolering van de gemeente Amsterdam. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1992 ter zake van de objecten a-straat 1, 2, 3, 4 en b-straat 1 te Q vijf, op één aanslagbiljet verenigde, aanslagen in het rioolrecht/ aansluitrecht riolering van de gemeente Amsterdam opgelegd, elk ten bedrage van f 126,-- , welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond tot cassatie 3.1. De Verordening rioolrechten 1992 kent twee verschillende retributies - een rioolaansluitrecht en een rioolafvoerrecht - welke dienen tot dekking van verschillende kosten en derhalve voor de toepassing van artikel 279 van de gemeentewet (tekst 1992) afzonderlijk moeten worden beoordeeld (HR 20 september 1995, nr. 30567, BNB 1995/315). 3.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de geraamde opbrengst van de rioolrechten niet uitgaat boven de geraamde gemeentelijk uitgaven ter zake. Nu de tot de gedingstukken behorende gedeelten van de "begroting van de inkomsten en uitgaven 1992" van de gemeente Amsterdam - waarin valt te lezen dat de inkomsten uit beide rioolrechten en de uitgaven ter zake van riolen elk circa ƒ 69.000.000,-- belopen - geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat daarin die inkomsten en uitgaven voor beide retributies tezamen zijn genomen en noch 's-Hofs uitspraak noch de stukken van het geding gegevens bevatten waaruit kan worden afgeleid of de aan het rioolaansluitrecht toe te rekenen uitgaven uitgaan boven de geraamde opbrengst van het rioolaansluitrecht, dient 's Hofs oordeel klaarblijkelijk aldus te worden verstaan dat voor beide retributies tezamen moet worden beoordeeld of de geraamde uitgaven de geraamde inkomsten te boven gaan. Dat oordeel is, naar volgt uit het in 3.1 overwogene, onjuist. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De klacht van belanghebbende behoeft geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen zoals hierna zal worden vermeld. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, veroordeelt de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,-- en gelast dat door de gemeente Amsterdam aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--. Dit arrest is op 15 juli 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, C.H.M. Jansen en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.