Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1990

Datum uitspraak1996-06-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31366
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 april 1995 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.585,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.313,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, directeur van een stichting, verkreeg in het kader van een reorganisatie met ingang van 1 april 1991 betaald verlof. Per 1 juli 1993 is hem ontslag aangezegd. In 1991 heeft hij ƒ 182,-- uitgegeven voor zaterdagedities van het NRC- Handelsblad en de Volkskrant teneinde de daarin geplaatste personeelsadvertenties op geschiktheid te beoordelen en eventueel daarop te reageren. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten van de kranten voor aftrek in aanmerking komen. Het middel bestrijdt dit oordeel terecht. Immers, uitgaven voor kranten behoren - behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat het om vakliteratuur gaat - tot de door artikel 36, lid 1, aanhef en letter d van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van aftrek uitgesloten kosten van literatuur. Dit is, anders dan het Hof kennelijk voor ogen heeft gestaan, ook zo indien die uitgaven zijn gedaan om eventueel op personeelsadvertenties te kunnen solliciteren. De uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het belastbaar inkomen moet worden vastgesteld op ƒ 73.313,-- vermeerderd met ƒ 182,-- is ƒ 73.495,--. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de aanslag in dier voege dat deze wordt berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.495,-- en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Dit arrest is op 12 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.