Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2039

Datum uitspraak1996-08-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31421
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 juni 1995 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 98.279,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 97.743,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond tot cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is werkzaam als leraar natuuronderwijs bij een instelling voor hoger beroepsonderwijs. Hij heeft in zijn aangifte een bedrag opgevoerd van ƒ 4.242,11 aan kosten voor vakliteratuur en lidmaatschappen. De Inspecteur heeft bij het regelen van de aanslag ƒ 1.000,-- in aftrek toegelaten. 3.2. Voor uitgaven die betrekking hebben op inkomsten uit dienstbetrekking komt het er voor de vraag of die uitgaven in hun totale omvang overtreffen hetgeen gebruikelijk is op aan of de totale omvang van de uitgaven van een bepaalde soort, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen - waaronder bijvoorbeeld door de werkgever verstrekte voorzieningen en toegekende vergoedingen en hetgeen anderen die een zelfde of soortgelijke dienstbetrekking vervullen daarvoor plegen uit te geven -, redelijkerwijs als normaal kan worden beschouwd (HR 28 juni 1995, nr. 30 321, BNB 1995/255). Blijkens zijn overweging 5.4 heeft het Hof de vraag of de door belanghebbende in het onderhavige jaar voor vakliteratuur en lidmaatschappen gedane uitgaven in hun totale omvang overtreffen hetgeen gebruikelijk is ten onrechte niet beantwoord aan de hand van vorenbedoelde maatstaf. Het oordeel van het Hof kan niet in stand blijven. De klacht van belanghebbende behoeft geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--. Dit arrest is op 9 augustus 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.