Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2089

Datum uitspraak1997-02-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31840
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 augustus 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 60.702,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteerde een veehoudersbedrijf annex veehandel. Daarnaast handelde hij voor gezamenlijke rekening met A te Q en B te R in onroerend goed. Bij overeenkomst van 19 april 1989 verkreeg belanghebbende tezamen met A en B van C diens gehele veehoudersbedrijf, bestaande uit een boerderij, 24.07.70 ha. weiland, veestapel, inventaris en melkquotum. De totale koopsom bedroeg ƒ 1.838.000,--. De veestapel is kort na de koop via de veehandel van A verkocht. De inventaris is op 13 januari 1990 via een boelhuis verkocht voor een bedrag van ƒ 63.263,--. Buiten het boelhuis om is een ladewagen verkocht voor ƒ 4.400,--. Op 15 januari 1990 zijn verkocht c.q. overgedragen: - aan D/E de boerderij met circa 17 ha. weiland voor ƒ 1.048.879,--, en een gedeelte van het melkquotum voor ƒ 471.121,-- - aan F/G circa 7 ha. weiland voor ƒ 290.500,-- en een gedeelte van het melkquotum voor ƒ 559.000,--. Het melkquotum is gedurende de periode 15 mei 1989 tot 31 maart 1990 aan derden verhuurd geweest. Ter zake van deze verhuur is in 1989 een bedrag van ƒ 52.035,-- ontvangen en in 1990 een bedrag van ƒ 40.035,--. In de onderhavige naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een bedrag van ƒ 59.941,-- begrepen ter zake van de opbrengst van de verkoop via het boelhuis, de verkoop van de ladewagen en de tijdelijke terbeschikkingstelling en de overdracht van het melk- quotum met betrekking tot voornoemd perceel. 3.2. Het Hof heeft beslist dat ter zake van de in geding zijnde leveringen en diensten noch het bepaalde in artikel 27, lid 1, noch het bepaalde in artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) toepassing kan vinden. 3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof ten onrechte belanghebbendes beroep op vertrouwen gewekt door de Resolutie van 11 oktober 1988, nr. VB 87/1386, Vakstudie Nieuws 1988, blz. 2763, welke Resolutie een goedkeuring inhoudt inzake de overdracht van een melkquotum door een landbouwer die ingevolge artikel 27, lid 1, van de Wet geen belasting is verschuldigd ter zake van de in die wetsbepaling bedoelde prestaties, niet heeft behandeld, kan het niet tot cassatie leiden, aangezien in 's Hofs oordeel volgens welk het melkquotum niet behoorde tot de normale uitrusting van het veehouders- c.q. veehandelaarsbedrijf, ligt besloten dat het Hof de activiteiten van belanghebbende voor zover deze de handel in onroerend goed betreffen niet heeft gezien als door hem in zijn hoedanigheid van veehouder c.q. veehandelaar verricht, hetgeen meebrengt dat de Resolutie geen toepassing kan vinden. 3.4. Voor zover het middel ten betoge strekt dat belanghebbende met de overdracht van een onroerend goed, bestaande uit boerderij met weiland en een melkquotum, een algemeenheid van goederen heeft overgedragen, faalt het eveneens, nu het Hof heeft geoordeeld dat met het geheel van deze activa geen onderneming - in elk geval geen veehoudersbedrijf - kan worden uitgeoefend, in welk oordeel ligt besloten het oordeel dat deze activa niet zijn overgedragen als een geheel met behoud van de door de gezamenlijke bestemming bepaalde samenhang. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige niet in cassatie op zijn juistheid worden getoetst. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 12 februari 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.