
Jurisprudentie
AA2156
Datum uitspraak1997-04-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32188
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32188
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Luxemburg) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 maart 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 december 1993, een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van ƒ 27.906,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 6.977,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschel ding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uit spraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1.1. Blijkens zijn pleitnota voor het Hof, overgelegd ter zitting van 9 juni 1995, heeft belang hebbende voor het Hof het volgende bewijsaanbod gedaan: "Appellant is bereid, indien Uw Hof zulks nood zakelijk acht, de feitelijke woonplaats te Z met nadere bewijzen, bijvoorbeeld getuigen, te staven".
3.1.2. Middel I betoogt dat het Hof dit aanbod zonder enige motivering heeft gepasseerd.
3.1.3. Dit betoog faalt. Uit 's Hofs overwegingen omtrent de bewijslevering volgt immers dat het Hof kennelijk ervan is uitgegaan dat belanghebbende, die ook ter zitting van het Hof van 1 december 1995 is gehoord en alstoen heeft verklaard dat de overgelegde verklaringen wel duidelijk zijn en dat daaruit blijkt dat hij in Z woont, na het overleggen van bewijsstukken op 9 juni 1995 en 4 augustus 1995 - waaronder schriftelijke getuigenverklaringen - het ter zitting doen horen van getuigen ten behoeve van de bewijslevering niet meer nodig heeft geacht.
3.2. Middel II, dat zich richt tegen 's Hofs beslissing dat voor de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 belanghebbende op 10 december 1993 in Nederland woonde, faalt eveneens. 's Hofs beslissing geeft immers niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat zij in cassatie niet op haar juistheid kan worden getoetst. Zij is ook niet onbegrijpelijk.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.