Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2178

Datum uitspraak1997-06-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31825
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de X en Y (Erven B) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 1995 betreffende de aan hen opgelegde aanslagen in het recht van successie terzake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van B, overleden op 19 maart 1991. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijgingen uit voormelde nalatenschap aanslagen in het recht van successie opgelegd naar verkrijgingen van in totaal ƒ 1.342.124,-- welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn verminderd tot aanslagen berekend naar verkrijgingen van in totaal ƒ 932.076,--. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel In cassatie herhalen belanghebbenden hun betoog dat artikel 18 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) ten aanzien van vorderingen wegens overbedeling slechts van toepassing is op het moment van het ontstaan van zodanige vordering. Dit betoog faalt. Noch de bewoordingen, noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18 van de Wet rechtvaardigen een dergelijke beperkte uitleg. Het Hof heeft de waarde van de tot de nalatenschap behorende, uit hoofdsom en verschuldigde maar nog niet opeisbare en op zichzelf niet rentedragende rente bestaande, vordering wegens overbedeling mitsdien terecht gesteld op de nominale waarde van deze vordering, verminderd met de - voor hoofdsom en opgelopen rente afzonderlijk - op de voet van artikel 21, lid 8 van de Wet bepaalde waarde van het aan de moeder van de erflaatster toekomende vruchtgebruik in de zin van artikel 18 van de Wet. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.