Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2181

Datum uitspraak1997-06-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31886
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z betreffende na te melden verzoek. 1. Verzoek Bij de intrekking van een beroepschrift in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 januari 1996 betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting heeft deze op 8 oktober 1996 een verzoek gedaan om de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het geding in cassatie en de behandeling van het geding voor het Hof, totaal tot een bedrag van ƒ 3.195,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van proceskosten aan belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.065,--. 2. Beoordeling van het verzoek 2.1. Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de Hoge Raad voorop dat, anders dan de Staatssecretaris betoogt, niet kan worden gezegd dat de noodzaak tot het instellen van het beroep bij het Hof en het beroep in cassatie uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, zodat een vergoeding van de proceskosten om die reden niet achterwege behoeft te blijven. 2.2. De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, termen aanwezig om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de gedingen in cassatie en voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Terzake van de behandeling van het geding in cassatie is uit de inhoud van het procesdossier noch uit de door partijen verstrekte gegevens gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Terzake van de behandeling van het geding voor het Hof dient te worden beslist als hierna zal worden vermeld. 3. Beslissing De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financien in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.