Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2198

Datum uitspraak1997-07-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32172
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 maart 1996 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1988 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 7.140,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daar tegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uit spraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het aan werk nemers tijdens dagen waarop wordt gewerkt rond het middaguur verstrekken van boterhammen en diverse soorten beleg met koffie, thee of frisdrank is aan te merken als het verstrekken van een koffiemaaltijd in de zin van artikel 16, lid 1 van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972 (tekst 1988; hierna: de Uitvoeringsbeschikking). Dit oordeel is juist. 's Hofs oordeel dat aan de koffiemaaltijden niet dat karakter wordt ontnomen doordat de maaltijd door het personeel zelf wordt bereid, dat zij wordt genuttigd in een afgescheiden ruimte die niet is ingericht als kantine en dat de pauzerende personeelsleden incidenteel, bij grote drukte, klanten moeten helpen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het eerste onderdeel van het middel faalt derhalve. 3.2. Het Hof heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen in artikel 16 van de Uitvoerings beschikking kon en mocht worden volstaan met een redelijke schatting van het bedrag dat een werknemer zich doorgaans bespaart. Het oordeel van het Hof dat de door belanghebbende overgelegde gegevens niet van zodanig gewicht zijn dat op grond daarvan zou moeten worden geoordeeld dat de Minister niet van een zodanige redelijke schatting is uitgegaan, kan als verwed ven met waarderingen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het tweede onderdeel van het middel faalt in zoverre. Dit onderdeel faalt ook voor het overige, nu het in zoverre is gericht tegen een door het Hof ten overvloede gegeven oordeel. 3.3 's Hofs oordeel dat toepassing van de Resolutie van 19 augustus 1988, nr. DB88-3351, BNB 1988/315 niet meebrengt dat het door het regelmatig verstrekken van koffiemaaltijden tijdens dagen waarop wordt gewerkt door de werknemers genoten voordeel buiten de heffing moet blijven, is juist. Het derde onderdeel van het middel faalt eveneens. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 juli 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.