
Jurisprudentie
AA2213
Datum uitspraak1997-06-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32009
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32009
Statusgepubliceerd
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de op 19 december 1995 verzonden uitspraak van het Ge rechtshof te Amsterdam betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.101,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In de onder 5.4 en 5.5 van zijn uitspraak vermelde oordelen van het Hof over de door belangheb bende opgegeven aftrekbare kosten in verband met de inkomsten uit arbeid ligt besloten dat belanghebbende minder dan ƒ 554,-- aan aftrekbare kosten heeft ge maakt. Bij dat uitgangspunt is het oordeel dat niet meer dan ƒ 554,-- voor aftrek in aanmerking komt, gelet op het bepaalde in artikel 37, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, juist. Voorzover de klachten anders betogen falen zij. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het deel uit maken van een door de Gemeentelijke Kredietbank ingestelde commissie een in het economisch verkeer verrichte activiteit is. In dit oordeel, dat geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en geen nadere motivering behoefde, ligt besloten dat de ten behoeve van die commissie verrichte werkzaamheden niet in de persoonlijke sfeer worden verricht. Het Hof heeft de vraag of belanghebbende met zijn werkzaamheden een voordeel beoogde in het onderhavige geval dan ook terecht niet van belang geoordeeld. Voorzover de klachten van een andere opvatting uitgaan, falen zij. 3.3. Ook voor het overige falen de klachten. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechts vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een
veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.