Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2240

Datum uitspraak1997-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers32493
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X Limited te Z (Israel) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 juli 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 34.100,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daar tegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en heeft daarbij een klacht aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de klacht Belanghebbende heeft op de voet van artikel 17 jo. artikel 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 ingediend, welk verzoek tot een bedrag van ƒ 34.100,-- is ingewilligd. Bij de onderwerpelijke naheffingsaanslag met dagtekening 13 augustus 1991 is dit bedrag nageheven. Over het eerste halfjaar van 1990 is aan belang hebbende op verzoek een teruggaaf van omzetbelasting verleend van ƒ 9.547,--. Dit bedrag is bij een naheffingsaanslag van 10 september 1991 eveneens nageheven. Het Hof heeft geoordeeld - in cassatie niet bestreden - dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van het hiervóór genoemde bedrag van ƒ 34.100,--. Het Hof heeft vervolgens verworpen belanghebbendes stelling dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat terecht teruggaaf is verleend nu haar beide hiervóór bedoelde verzoeken om teruggaaf zijn gehonoreerd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde ook geen nadere motivering. De tegen dit oordeel gerichte klacht faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.