Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2394

Datum uitspraak1998-01-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33039
Statusgepubliceerd


Indicatie

In 6:6 Awb gegeven regel tot herstel verzuim dwingt er niet toe dat bij beschikking op bezwaar gewezen dient te worden op mogelijkheid van indiening pro-forma beroepschrift. Bij beschikking van 9 mei 1996 heeft de voorzitter van de Eerste Meervoudige Beslastingkamer van het Hof belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De klacht komt erop neer dat de Dienst Gemeentebelastingen Amsterdam belanghebbende had moeten wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een pro-forma beroepschrift en dat, nu dit niet is geschied, het beroep van belanghebbende, dat 18 dagen te laat was ingesteld door middel van een beroepschrift dat in tegenstelling tot een pro-forma beroepschrift wel de gronden van het beroep bevatte, niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5 in verbinding met artikel 6:6 Awb kan een beroep dat is ingesteld door middel van een beroepschrift dat niet de gronden van het beroep bevat niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet-ontvankelijk-verklaring kan slechts volgen indien de indiener van het beroep in de gelegenheid is gesteld die gronden alsnog aan te voeren. Deze, tot herstel van een verzuim gegeven, regel dwingt echter geenszins ertoe aan te nemen dat bij de beslissing op een bezwaarschrift gewezen dient te worden op de mogelijkheid om in geval van beroep de gronden daarvan niet aanstonds in het beroepschrift naar voren te brengen, zoals artikel 6:5 Awb voorschrijft, maar eerst in een nader geschrift. De klacht faalt derhalve.


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 1997 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Amsterdam. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als a-straat 1 en a-straat 2 + 3 te Amsterdam, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Amsterdam opgelegd naar een heffingsgrondslag van f. 470.000,--, onderscheidenlijk f. 262.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Inspecteur) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 9 mei 1996 heeft de voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van het Hof belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking, bij de uitspraak waarvan beroep, ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klacht De klacht komt erop neer dat de Dienst Gemeentebelastingen Amsterdam belanghebbende had moeten wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een pro forma beroepschrift en dat, nu dit niet is geschied, het beroep van belanghebbende, dat 18 dagen te laat was ingesteld door middel van een beroepschrift dat in tegenstelling tot een pro forma beroepschrift wel de gronden van het beroep bevatte, niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5 in verbinding met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, voorzover thans van belang, een beroep dat is ingesteld door middel van een beroepschrift dat niet de gronden van het beroep bevat niet-ontvankelijk verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring kan slechts volgen indien de indiener van het beroep in de gelegenheid is gesteld die gronden alsnog aan te voeren. Deze, tot herstel van een verzuim gegeven, regel dwingt echter geenzins ertoe aan te nemen dat bij de beslissing op een bezwaarschrift gewezen dient te worden op de mogelijkheid om in geval van beroep de gronden daarvan niet aanstonds in het beroepschrift naar voren te brengen, zoals artikel 6:5 Awb voorschrijft, maar eerst in een nader geschrift. De klacht faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 28 januari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Fleers.